531992, Nieuwendijk

Cluster 84.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

UITWATERINGSSLUIS / INUNDATIESLUIS / KEERSLUIS / DUIKER (zuid) als essentieel waterbouwkundig onderdeel van het inundatiestelsel in het zuidwestelijk deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De sluis ligt iets ten noorden van de Dwarssteeg in de Schinkeldijk. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. Tot de laatste categorie behoorde de enkele honderden meters zuidelijk van de waaiersluis in de Oost Schenkeldijk gelegen uitwateringssluis van de zogenoemde Werkensche Boezem. Deze reeds bestaande sluis kreeg een nieuwe functie als onderdeel van de inlaat van water in het moeilijk te inunderen Land van Altena en als damsluis, waarmee een eenmaal gestelde inundatie op gewenst peil kon worden gehouden. De uitwateringssluis in de Oost Schenkeldijk fungeerde van oudsher als uitlaat van de Werkensche Boezem wanneer het water in de Bakkerskil lager stond dan dat in de boezem; hiertoe was de sluis voorzien van een stel naar de Bakkerskil openende puntdeuren. Het moeilijk onder water te zetten Land van Altena vergde een extra waterinlaat, naast de in 1815 speciaal gebouwde, iets noordelijker gelegen waaiersluis, de Papsluis. Daarom is de uitwateringssluis aangepast om bij hoge buitenwaterstand water te kunnen inlaten en / of te keren. De Oost Schenkeldijk is ter plaatse versterkt met basaltblokken. Na de oorlog is de sluis feitelijk buiten gebruik gesteld, maar hij maakt in gewijzigde vorm nog wel deel uit van de noodwaterkering.

Omschrijving

UITWATERINGSSLUIS / INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / DUIKER (zuid) in de Schinkeldijk ten noorden van de Dwarssteeg in het gehucht Kille bij Nieuwendijk. Als duiker uitgevoerde uitwateringssluis, inundatiesluis en damsluis, met - na aanpassing ten behoeve van gebruik als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie - (vermoedelijk) twee stel, elk naar één zijde kerende puntdeuren en schotbalkenvoorzieningen. Aan de oostzijde is de segmentboogvormig gesloten, bakstenen koker voorzien van een sluitsteen met het jaartal 1871 of 1877. Aan deze met een rechte dekplaat eindigende zijde, die geen authentieke vleugelmuren kent, zijn sporen van restauratie aanwezig. In de koker zelf zijn geen deuren meer zichtbaar. De andere zijde - westzijde aan de Bakkerskil- met iets naar buiten uitlopende en met van dekplaten voorziene, hellende vleugelmuren, is later gewijzigd en voorzien van een betonnen afsluiting met schuif.

Waardering

De UITWATERINGSSLUIS / INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / DUIKER (zuid) in de Schinkeldijk ten noorden van de Dwarssteeg in het gehucht Kille bij Nieuwendijk en onderdeel van het complex Waterwerken bij het Werk aan de Bakkerskil is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde bebouwing, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw). Het betreft hier een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde, namelijk een uitwateringssluis die ten behoeve van gebruik voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie is aangepast tot inundatiesluis en damsluis en is uitgevoerd als duiker.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is redelijk gaaf bewaard omdat hoofdvorm, bouwkundige detaillering, aanpassing aan de functie als inundatie- en damsluis herkenbaar zijn gebleven, maar de westzijde later is gemoderniseerd en voor huidig noodgebruik is ingericht.

* Het onderdeel is redelijk representatief (karakteristiek) omdat het vrij goed herkenbaar de vroegere functie en werkwijze en de wijziging ten behoeve van de Nieuwe Hollandse Waterlinie laat zien.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531992
Complexnaam
NHW-Waterwerken a/d Bakkerskil
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 84. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL

Inleiding complex

Het complex WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL strekt zich uit langs de Schenkeldijk, ten zuiden van Werkendam (en langs het verlengde hiervan, de Kildijk), en het omvat enkele sluizen ten dienste van eventuele onderwaterzetting van het ten oosten van de Bakkerskil gelegen inundatieveld van de Uppelsche Polder. Verder omvat het enige niet voltooide Groepsschuilplaatsen Type P. Deze dijken bij de Bakkerskil werden van oudsher bewaakt via zogenoemde 'posten', maar kort voor de Tweede Wereldoorlog werd een begin gemaakt met de bouw van Groepsschuilplaatsen type P. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. De sluizen die deel uitmaken van het complex WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL behoren tot de laatste categorie. Het gaat hierbij om enkele in de Schenkeldijk opgenomen sluizen, waarvan de zuidelijkste bij Kildijk ligt. Deze sluis is een als damsluis uitgevoerde uitwateringssluis, die kon worden dichtgezet om het water ten oosten ervan op te stuwen. De sluis is in oorsprong van oudere datum en moest worden aangepast. De grootste sluis in de Schenkeldijk - de uit 1815 daterende Papsluis - is een inundatiesluis van het type waaiersluis is. De Papsluis was tot voor kort in slechte conditie, functioneerde niet meer en was dichtgezet, maar is in 2006-2007 gerestaureerd. Ook de derde sluis is dichtgezet; deze is nog maar ten dele zichtbaar en bevindt zich in de Schenkeldijk, ter hoogte van de Krouwerskade - dus noordelijk van het fort Werk aan de Bakkerskil. De meest noordelijke ligt in de slinger van de Schenkeldijk tussen de Schans en de Den Dekkerweg. Behalve de sluizen in de Schenkeldijk, waren nog twee bijzondere werken in dit gebied van groot belang voor het realiseren van de inundaties, namelijk het gemaal De Drie Sluizen in Nieuwendijk en wel in het bijzonder de beide hiermee verbonden waterkeringen en een iets oostelijk hiervan gelegen damsluis. Deze keringen waren deel van de bij inundatie te sluiten uitwateringen, terwijl het gemaal kon worden ingezet voor regulering en het weer droog maken na inundatie.

Kleine betonnen verdedigingswerken, zoals Groepschuilplaatsen type P, dankten hun ontstaan in belangrijke mate aan de veranderde krijgstechniek vanaf het einde van de 19e eeuw. Deconcentratie van de verdediging was onder meer een antwoord op de komst van het getrokken geschut (met roterende puntvormige projectielen), de brisantgranaat (met hoogexplosieve springlading) en op het op het krijgstoneel verschijnen van mobiel en verdragend geschut. In de laatste decennia van de 19e eeuw werden forten zo gemakkelijke en kwetsbare doelwitten, die grote risico's opleverden vanwege de erin geconcentreerde functies. Vanaf het einde van die eeuw werd daarom een deconcentratie van functies uitgevoerd, onder meer in de vorm van tussenbatterijen en voorstellingen. Wat later werden tussen de forten in lineair verband (semi)permanente en tijdelijke werken gerealiseerd, zoals vaak kilometers lange 'gedekte wegen' en tientallen betonnen en aarden werken. Hieronder waren in mobilisatietijd aan te leggen (betonnen, houten en aarden) loopgraven, manschappenopstellingen, manschappenschuilplaatsen, groepsnesten en betonnen en aarden geschutsopstellingen, kazematten, e.d. Ook de opkomst van veel snellere aanvals- en vervoersmiddelen - zowel over land als door de lucht - waardoor verrassingsaanvallen mogelijk werden, speelde hierbij een rol, vooral in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Deconcentratie van de verdediging was een verschijnsel dat zich op veel plaatsen voordeed, maar dat in het bijzonder in het vlakke en 'overzichtelijke' Nederland een grote vlucht nam.

In het rivierpoldergebied tussen Woudrichem en Werkendam konden op uitgebreide schaal inundaties worden gesteld en de breedte van de onderwaterzetting was ook nauwelijks aanleiding voor een nadere versterking van de hoofdverdedigingslijn ten zuidwesten van de inundatiezone. De verdediging van het gebied - feitelijk een landhoofd voor de van oudsher belangrijke vestingstad van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, Gorinchem - vond eerder plaats vanuit de Vesting Woudrichem, Fort Giessen, het Fort aan de Uppelse Dijk, Fort Steurgat en het Werk aan de Bakkerskil. Terwijl vanaf het eind van de 19e eeuw verdediging d.m.v. forten in het algemeen niet meer voldoende werd geacht, zijn - anders dan op veel andere plaatsen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie - voorafgaand aan of in de Eerste Wereldoorlog in dit gebied geen of nauwelijks betonnen werken gerealiseerd. Van Fort Giessen werd de militaire functie in 1923 zelfs opgeheven. Pas kort voor de Tweede Wereldoorlog zijn er tussen Woudrichem en Werkendam op grote schaal betonnen werken toegevoegd aan de linie. Hierdoor resteren er in dit gebied nu nog ongeveer 40 groepsschuilplaatsen van genoemd type, die in een duidelijk lineair verband zijn gesitueerd. Daarnaast is er langs de Bakkerskil een begin gemaakt met de bouw van Groepsschuilplaatsen Type P, waarvan er thans nog twee in onvoltooide staat in het veld, dichtbij het Werk aan de Bakkerskil, aanwezig zijn.

Ligging en relatie met andere complexen

Het complex WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL strekt zich van noord naar zuid uit langs de Schenkeldijk aan oostzijde van de Bakkerskil en markeert de westgrens van de inundatiezone in de Uppelsche Polder. De voormalige posten, de sluizen en groepsschuilplaatsen versterkten de weerbaarheid van de hoofdverdedigingslijn en van het Werk aan de Bakkerskil. Dit werk vormde op zijn beurt de dekking voor de sluizen en dijkwerken aan de Bakkerskil en voor het Fort aan de Uppelse Dijk. Het acces van de oeverwal van de Alm, dat door dit fort werd beschermd, werd na 1939 gedekt door kazematten in de tussenstelling Woudrichem-Werkendam. De Schenkeldijk en de Bakkerskil vormden accessen die vooral verdedigd werden door middel van het Werk aan de Bakkerskil. Het gemaal De Drie Sluizen en de ten noordoosten ervan gelegen dubbele duikersluis vormden het zuidwestelijkste punt van de inundatiezone van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en maakten deel uit van de inundatiekerende dijk, bekend als 'Dijkje'.

Omschrijving complex

Het van oudsher als een stelling van posten en andere defensiewerken ingerichte complex WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL strekt zich van noord naar zuid uit langs de Schenkeldijk aan de oostzijde van de Bakkerskil en vormde de westgrens van de inundatiezone in de Uppelsche Polder. De stelling is als lineaire verdedigingsstructuur aangelegd als westelijkste deel van de verdedigingswerken die behoorden bij een ruwweg half cirkelvormige inundatiezone, die zich uitstrekte van de Merwede bij Woudrichem naar de Bakkerskil ten zuidoosten van Werkendam. De begrenzing van deze inundatiezone werd ter hoogte van de Bakkerskil gevormd door de (Oost) Schenkeldijk. De sluizen maken als waterwerken deel uit van de Schenkeldijk; de beide onvoltooide betonnen groepsschuilplaatsen liggen aan de te inunderen zijde van deze dijk, dus ten oosten hiervan, in de directe nabijheid van het fort Werk aan de Bakkerskil. De relatie van deze werken met het voormalig schootsveld en het vroegere inundatiegebied is tamelijk gaaf. Het gemaal De Drie Sluizen en de annexe voorzieningen voor waterkering maken deel uit van de grens van de zuidwestelijke inundatiezone in het Land van Altena. De relatie van deze objecten met hun directe omgeving is tamelijk gaaf, maar die met de inundatiezone en het schootsveld is verstoord door latere bebouwing.

Onderdelen:

De bescherming van het complex WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL betreft de volgende complexonderdelen:

- TWEE GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P (Beide onvoltooid)

- INUNDATIESLUIS / WAAIERSLUIS (Papsluis)

- UITWATERINGSSLUIS / INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / DUIKER (zuid)

- UITWATERINGSSLUIS / INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / DUIKER (midden)

- UITWATERINGSSLUIS / INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / DUIKER (noord)

- STOOMGEMAAL MET KERINGEN EN DAMSLUIS

- DUBBELE DUIKERSLUIS / DAMSLUIS

Waardering complex

Het complex WATERWERKEN BIJ HET WERK AAN DE BAKKERSKIL is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is uitgebreid en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20e eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van de defensieve versterking van de hoofdverdedigingslijn met inundatiemiddelen achter een inundatieveld en de voorziening in betonnen groepsschuilplaatsen in die lijn, waarvan de voornaamste relicten dateren uit de periode 1939-1940.

* Archeologische waarden omdat nog onderdelen, resten en sporen van één - en mogelijk meer - werken in de bodem aanwezig (kunnen) zijn.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Werk aan de Bakkerskil, het Fort aan de Uppelse Dijk / Fort Altena, het Fort Steurgat en de Tussenstelling Woudrichem-Werkendam, alsmede in relatie tot het acces van de Oost Schenkeldijk. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex en de tamelijk gave relatie met het schootsveld en / of inundatieveld.

* Het complex is een tamelijk representatief voorbeeld van een sinds 1815 gehandhaafde en in de jaren 1939-1940 versterkte defensielijn, die vooral wordt gekenmerkt door waterwerken in een dijklichaam.

* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat de onderdelen en hun onderlinge situering en functie goed tot matig herkenbaar zijn gebleven.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Nieuwendijk Betonnen werken bij het werk aan de Bakkerskil Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
P 102 Werkendam
P 1699 Werkendam
P 100 Werkendam
T 1055 Werkendam
T 3088 Werkendam
T 1052 Werkendam
T 1054 Werkendam
T 3089 Werkendam
Naar boven