Kildijk 143, Nieuwendijk

Cluster 83.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

BOMVRIJ GEBOUW met KAZERNE en REMISES als voorbeeld van een type bomvrije bouwwerken dat aan drie zijden en bovenop is voorzien van een aarden dekking en dat alleen een gevel aan de keelzijde bezit. Het kazernegedeelte telt twee bouwlagen, een kruitmagazijn en twee remises op verdiepingshoogte.

Een kazerne is een verblijfsgebouw voor soldaten en hun uitrusting. Het waren de Fransen die eind 18e, begin 19e eeuw het stelsel invoerden soldaten in kazernes te legeren; vele kazernes zijn vanaf die tijd deel gaan uitmaken van forten, maar hiernaast zijn er ook talrijke als afzonderlijke bouwwerken binnen of buiten de bebouwde kommen (steden) tot stand gekomen. De binnen de 19e-eeuwse forten en andere werken gesitueerde kazernegebouwen waren gewoonlijk als bomvrije onderkomens geconstrueerd, dat wil zeggen dat ze bestand dienden te zijn tegen vijandelijk artillerievuur. Als bouwmateriaal werd metersdik metselwerk of (gewapend) beton toegepast, terwijl als dekking van het dak en de frontzijde bovendien een aanaarding plaatsvond. Verzwaring van metselwerk, toepassing van schokabsorberende metselsystemen (onder meer door middel van bogen), flauwe hellingshoeken en gebogen of juist puntige vormen, gebruik van beton - en later van gewapend beton - in steeds zwaardere uitvoering, was een van de manieren om vestingwerken bestand te houden tegen toenemende aanvalskracht. Bovendien was het aanbrengen van aarddekkingen een goed middel gebleken om de energie te absorberen of te dempen. Dit is de reden waarom vele gemetselde of betonnen werken van een aardlaag of een frontbescherming van zand of aarde zijn voorzien. De niet binnen forten of andere werken gelegen kazernes waren al dan niet speciaal voor die bestemming opgerichte en ingerichte gebouwen met accommodatie voor de (permanente) legering van militairen, vaak ook voorzien van andere militaire faciliteiten, zoals exercitieterreinen.

Remises zijn bouwwerken waarin wapens, munitie, andere materialen en uitrusting konden worden opgeslagen. Remises zijn gewoonlijk uitgevoerd als bomvrije bouwwerken, dat wil zeggen dat ze bestand moesten zijn tegen beschieting met projectielen van bepaald kaliber.

In het geval van de kazerne met remises van het Werk aan de Bakkerskil heeft vrijwel rondom aanaarding van het zware metselwerk plaatsgevonden; alleen de hoofdgevel is zichtbaar. De kazerne met remises bevindt zich centraal op het fort met de gevel naar het noorden - de keelzijde van het verdedigingswerk.

Omschrijving

BOMVRIJ GEBOUW met KAZERNE en REMISES van het Werk aan de Bakkerskil - aan drie zijden en bovenop gedekt door een dikke aanaarding, waardoor alleen de gevel aan de keelzijde of noordzijde in het zicht is. Het totale werk is onderkelderd met waterreservoir, beerput en omgekeerde gewelven als fundering. De in zwaar metselwerk uitgevoerde, ongeveer 75 m lange gevel omvat een 11-tal niet identieke traveeën, waarvan de zes linkse en de meest rechtse twee bouwlagen tellen en de vier overige één bouwlaag. Het geveleinde volgt deze indeling door in het midden aanzienlijk te dalen en ook de oppervlakte van gronddekking volgt deze opbouw. De kazerne bevindt zich in het linker deel. De gevel eindigt aan weerszijden in een achterwaarts gebogen keermuur, die voorheen op de begane grond aan het zicht werd onttrokken door haakse op de hoofdgevel geplaatste muren waarachter gemetselde gewelven met aanaardingen en hellingen. De sporen van deze niet meer aanwezige bouwdelen zijn nog waarneembaar. Geleding van het linker geveldeel, waarachter zich de kazerne bevond, door meervoudige strekkenbogen. Gekoppelde toegangs- en venstercombinaties bestaande uit getoogde toegangen met aan weerszijden overwegend dito vensters van niet overal gelijk formaat. Getoogde, houten, enkele en dubbele deuren en dito luiken. Op de verdieping vergelijkbare typen enkelvoudige of gekoppelde gevelopeningen van verschillend formaat. Het rechter deel is soberder uitgevoerd, met slechts een toegang op de begane grond en op de verdieping ter plaatse van de vroegere aanbouw. Het lage middendeel geleed door meervoudige strekkenbogen en elk voorzien van een of meer gevelopeningen. Het interieur is niet bezocht.

Waardering

Het BOMVRIJ GEBOUW met KAZERNE en REMISES van het Werk aan de Bakkerskil is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een onderdeel uit de jaren 1877-1880, namelijk een voorbeeld van een bakstenen en met aarde gedekt, bomvrij gebouw.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is representatief omdat het in verschijningsvorm nog steeds de kenmerken vertoont die het toenmalige defensieve doel onderstrepen.

* Het onderdeel is goed bewaard omdat het in de loop der tijd weinig wezenlijke aanpassingen heeft ondergaan en het de oorspronkelijke structuur heeft behouden.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531985
Complexnaam
NHW-Werk aan de Bakkerskil
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 83. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX WERK AAN DE BAKKERSKIL

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

WERK AAN DE BAKKERSKIL

Inleiding complex

Het complex WERK AAN DE BAKKERSKIL werd gebouwd in de jaren 1877-1880 en het dankt zijn naam aan de ligging nabij de oostoever van de Bakkerskil, een getijdenkreek ten oosten van de Biesbosch. Bij de eerste aanleg van het Werk aan de Bakkerskil is een omgracht, symmetrisch trapeziumvormig aardwerk ontstaan, dat vervolgens is aangevuld met enkele bomvrije bouwwerken: een grote kazerne en enige remises. Het fort is aangelegd aan de Schenkeldijk, de westgrens van de inundatiezone in het Land van Altena. Het fort maakte deel uit van de voorverdediging van de vestingstad Gorinchem en het sloot het landacces via de Schenkeldijk af. De frontzijde is daarom naar het zuiden gericht, terwijl de keelzijde en de toegang aan de noordzijde liggen. Tevens diende het Fort aan de Bakkerskil als verdediging van een iets zuidelijker gelegen grote inundatiesluis, de Papsluis. Het fort was de opvolger van een intussen opgeruimde, zuidelijker gelegen batterij met hetzelfde doel, die was aangelegd in 1847, maar waarvan in het veld geen sporen meer herkenbaar zijn; op de plaats van het Werk aan de Bakkerskil was een uiteindelijk nooit gerealiseerd torenfort gepland. Het in plaats hiervan gerealiseerde, voornaamste oorspronkelijke bouwwerk, het bomvrije gebouw, is nog voor het grootste deel intact aanwezig. De wallen van het fort zijn geëgaliseerd en het hierdoor vrijgekomen terrein was vanaf ongeveer 1960 tot omstreeks 2010 deels ingevuld met een viertal grote loodsen. Het fort kreeg rond die tijd een bestemming in de horecasector, waarbij herstel van (een deel van) de wallen naar oorspronkelijk bestek plaatsvond, terwijl ook de door een dam vervangen brug in replicavorm is teruggekeerd.

Een fortwachterswoning aan de noordoostzijde van het fort, buiten de gracht bestaat niet meer, evenmin als een in de nabijheid gelegen sluisje. Een vroegere losplaats ten zuidwesten van het fort laat zich nog vaag herkennen, hoewel het vaarwater erheen is opgeruimd. In de directe nabijheid, oostelijk van het fort, is in 1939-1940 een begin gemaakt met de bouw van twee Groepsschuilplaatsen Type P, maar deze zijn onvoltooid gebleven en liggen nog goed herkenbaar in het terrein.

Ligging en relatie met andere complexen

Het Werk aan de Bakkerskil is aangelegd op een strategische plaats op de Schenkeldijk en in de nabijheid van een aantal (inundatie)sluizen, waaronder de belangrijke Papsluis, een van de inundatiesluizen van het Land van Altena. De weg over de Schenkeldijk werd bij de aanleg van het fort westelijk omgeleid. Het geschut van het werk bestreek verder de iets oostelijker gelegen Rijksstraatweg van Breda naar Gorinchem (die binnen de inundatiezone lag), alsmede het acces via de Bakkerskil. Het fort kreeg dekking van en kon dekking geven aan nabij gelegen Forten aan de Uppelse Dijk en Steurgat.

Omschrijving complex

Het kleine, slechts ruim 1 ha beslaande fortcomplex WERK AAN DE BAKKERSKIL bestaat ruwweg uit een trapeziumvormig aardlichaam, dat totaal is omgeven door een ruime, natte gracht en waarop onder meer enige bomvrije bouwwerken voorkomen. De grootste breedte (oost-west) is circa 165 m; de grootste diepte (noord-zuid) bedraagt circa 90 m. Direct buiten de natte gracht bevinden zich de buitenoevers, met hierop onder meer de omleidingsweg en aan de oostzijde - op de oorspronkelijke Schenkeldijk - delen van de onderhoudsweg. De ontsluiting van het fort geschiedt via een korte weg aan de noordzijde of keelzijde, die uitkomt op de omgeleide Schenkeldijk. De relatie met het schootsveld is vrijwel gaaf. Het complex Werk aan de Bakkerskil omvat naast de aanleg met aardwerken, natte gracht, buitenoevers en dergelijke, een bomvrije kazerne met remises.

De bescherming van het complex Werk aan de Bakkerskil betreft de volgende complexonderdelen:

- FORTAANLEG EN AARDWERKEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN RESTEN ONDERHOUDSWEG, OMLEIDINGSWEG EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE - BOMVRIJ GEBOUW met KAZERNE en REMISES

Waardering complex

Het complex WERK AAN DE BAKKERSKIL is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een aardgedekt bomvrij bouwwerk met aardwerken en omgrachting uit de periode 1877-1880, als verdediging van enkele accessen via water- en landwegen en van sluis- en inundatiewerken.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden door de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de relatie tot de vestingstad Gorinchem, het Fort aan de Uppelse Dijk / Fort Altena en Fort Steurgat, de Papsluis en de accessen via de Schenkeldijk en de Bakkerskil. Tevens is er sprake van een goed herkenbare relatie met het schootsveld.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw aanleiding waren.

* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat - ook door gedeeltelijke reconstructie van de wal - qua structuur en fysiek voorkomen verschillende belangrijke zaken die kenmerkend zijn voor de toestand in de jaren '80 van de 19e eeuw, bewaard of herkenbaar zijn gebleven of gemaakt.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Militair verblijfsgebouw oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Kildijk 143 4255 TH Nieuwendijk Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Militair verblijfsgebouw
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
R 633 Werkendam
Naar boven