531942, Giessen

Cluster 79.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

FORTAANLEG EN AARDWERKEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN ONDERHOUDSWEG EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE als basale elementen van het Fort Giessen. Forten werden gewoonlijk geconstrueerd op basis van vooraf aangebrachte aardlichamen die als een fundering fungeerden en wegzakken in (een natte en slappe) bodem moesten voorkomen. Bij de bouw van de forten is, behalve dit gewoonlijk al tactisch 'voorgevormde' aardlichaam - dat op zichzelf reeds een weerbare rol kon vervullen - ook nog een specifieke aanleg gerealiseerd die bedoeld was om de defensieve kracht te vergroten, de veiligheid van de bezetting te waarborgen en intern en extern transport en verkeer te vergemakkelijken. Zo ontstonden er onder meer aarden dekkingen voor verschillende bouwwerken, om ze minder kwetsbaar te maken voor inslagen van vijandelijk vuur, aarden wallen die de bebouwing en open terreinen dekten en de contouren bepaalden en bestrate paden en appelplaatsen. Forten werden gewoonlijk omgeven door een of meer natte of droge grachten om eventuele nadering van de omwalling of het fortterrein tot het laatst toe te belemmeren. De forten waren gewoonlijk slechts te bereiken via een of meerdere bruggen of via een smalle landengte. Waar om waterstaatkundige of andere redenen een permanente directe verbinding tussen binnen- en buitengebied bestond, was deze zodanig uitgevoerd dat hij niet of slechts met de grootste moeite te passeren was. Toepassing van zogenoemde ezelsruggen, monniken (vooral bij vestingen) en / of hekwerken was hierbij gebruikelijk. Langs de buitenzijde van de grachten lag vaak een weg of pad, dat zowel in de vorm van een gedekte weg kon zijn aangelegd, als ook wel gelijk met, of zelfs boven maaiveldniveau. Deze wegen of paden konden verschillende functies hebben, uiteenlopend van openbare weg tot onderhoudspad, en ook van militaire gedekte weg tot exclusieve toegangsweg naar het fort. Buiten de natte gracht bevindt zich bovendien vaak een (van oudsher en nog ten dele) met grenspalen als zodanig aangemerkte zone waarover het Ministerie van Oorlog zeggenschap had, de Militaire Landsgrond. Fort Giessen vormde geen uitzondering op dit algemene principe, maar het was een fort dat in een vooruitgeschoven positie lag, waar bovendien niet goed tot inundaties kon worden overgegaan en het was daardoor relatief kwetsbaar. Fort Giessen was bereikbaar via een brug over de gracht aan de noordwestzijde, maar deze brug is later vervangen door een dam, waarschijnlijk om transport met zwaardere voertuigen mogelijk te maken. De benodigde grond is afkomstig van gebouw B, waarvan de munitiekelder beter bereikbaar werd. Onzekerheid bestaat over een mogelijk eerder aanwezig geweest zijnde poterne (een ondergrondse, aardgedekte, bomvrije verbindingsgang) tussen de gebouwen A en B en evenmtuele resten of sporen daarvan.

Omschrijving

FORTAANLEG EN AARDWERKEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN ONDERHOUDSWEG EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE van Fort Giessen, in hoofdzaak bestaande uit een asymmetrisch, vijfzijdig aardwerk met verschillende niveaus, waarvan de keelzijde een iets naar binnen geknikt beloop heeft dat aan de westzijde overgaat in een bastionvormig aardlichaam. De ten dele geëffende aardwerken en de aarden wallen,met hierin resten en sporen van artillerieopstelplaatsen (emplacementen) herinneren, aan de vroegere omsluiting van het fortterrein of terreplein. De aanleg van het fort dateert uit de periode 1878-1881. Het fort is destijds aan de zuidoostzijde van de Giessensesteeg-hoek Hoofdgraaf(weg) gebouwd, met een rechte toegangsweg naar het ontmoetingspunt van beide. Er zijn drie door (deels afgevlakte) aardwerken gedekte, bomvrije gebouwen. Ten zuidwesten van en haaks op de centrale as van het fort ligt een groot bomvrij gebouw dat als onderkomen voor manschappen en materieel diende, de kazerne (A). De beide andere bomvrije gebouwen liggen ten zuidoosten (remise B) en noordoosten (remise C) van de kazerne. De gracht van Fort Giessen is nog vrijwel compleet aanwezig en vormt een ruime omkadering van het aardlichaam. Rond de gracht ligt een nog goed herkenbaar onderhoudspad op ongeveer maaiveldniveau. De oorspronkelijk met grenspalen als zodanig aangemerkte zone waarover het Ministerie van Oorlog de zeggenschap had, de Militaire Landsgrond, is op de bij dit document behorende kaart aangeduid.

Waardering

De FORTAANLEG EN AARDWERKEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN ONDERHOUDSWEG EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE van Fort Giessen is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen en resten van aardwerken, geschutsopstellingen, een poterne en dergelijke.

Het onderdeel is een voorbeeld van een grotendeels aarden aanleg, bestaande uit een aarden wal met emplacementen en aardgedekte bouwwerken voor verschillende functies, en verder een padenstructuur, een gracht, een omleidingsweg en een door middel van grenspalen aangeduide militaire zone uit de periode 1878-1881.

* Ensemblewaarde en situationele waarden door de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen, door de uitzonderlijke, vooruitgeschoven en niet door inundeerbare gronden beveiligde positie en door de herkenbare relatie met het schootsveld.

* Het onderdeel is representatief omdat het een schaars voorbeeld is van een fort waarvan de positie op fysieke gronden altijd omstreden is geweest en dat als zodanig dan ook al vroeg zijn functie verloor, zonder nader versterkt te zijn of aangevuld te zijn met andere defensieve middelen.

* Het onderdeel is goed bewaard omdat de aanaardingen, het grondplan, de gracht en het onderhoudspad grotendeels onveranderd bewaard zijn gebleven.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531942
Complexnaam
NHW-Fort (bij) Giessen
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 79. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX FORT (BIJ) GIESSEN

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grondslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd, waaronder de inundatiesluis ten oosten van Woudrichem. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. Fort Giessen behoort tot deze periode. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Zo is op de lijn Fort Brakel - Wilhelminasluis - Fort Giessen - Uitwijk - Uppel - Fort Bakkerskil tussen 1914 en 1918 een reeks betonnen schuilplaatsen van verschillend type gerealiseerd. Hiervan bestaan er nog ongeveer tien. In de mobilisatietijd voorafgaande aan de Tweede Wereldoorlog zijn noordelijk hiervan onder meer tientallen groepsschuilplaatsen Type P gebouwd. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

FORT (BIJ) GIESSEN

Inleiding complex

Het complex FORT (BIJ) GIESSEN dateert uit het laatste kwart van de 19e eeuw en werd gebouwd in de jaren 1878-1881. Het dankt zijn naam aan de ligging in de nabijheid van het dorp Giessen. Bij de eerste aanleg van Fort Giessen is een omgracht, ruwweg lunetvormig aardwerk ontstaan, dat vervolgens is aangevuld met enkele zogenoemde bomvrije bouwwerken, waaronder een kazerne en remises. De hoofdvorm is een ongelijkzijdige vijfhoek met aan de (noord)westzijde een klein, halfrond bastion. Het fort is aangelegd in een vooruitgeschoven positie in een niet inundeerbaar terrein en de ligging is hierdoor vanaf het begin omstreden geweest. Het fort maakte deel uit van de voorverdediging van de vestingstad Woudrichem en de frontzijde is daarom naar het zuidoosten gericht, terwijl de keel met de toegang aan de noordwestzijde ligt. Het werk is omgeven door een gracht. Het complex kan nog in de bodem aanwezige sporen of resten van aardwerken, geschutsopstellingen en dergelijke bevatten.

Ligging en relatie met andere complexen

Fort Giessen is aangelegd op een strategische plaats, ten zuiden van het dorp Giessen aan een meander van het riviertje de Alm, op een door rivierafzettingen moeilijk of niet te inunderen plaats. Het gebied ten zuiden en zuidoosten van het fort is mogelijk nooit in aanmerking gekomen te worden voorzien van inundatiemiddelen; in elk geval bevatte het gedurende de periode van functioneren van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen voorziene inundatievelden. Mogelijk hangt dit samen met de in de jaren 1888-1904 uitgevoerde Maaswerken, die door zuidwaartse verlegging van de toenmalige rivier en opening van de monding bij het Hollandsch Diep een sterke wijziging van de waterstaatkundige toestand en van de landsverdediging in dit gebied ten gevolge had. Het fort zodanig gesitueerd dat het een aantal (dijk)wegen beheerst, waaronder de zuidelijke Maasdijk - later de dijk langs de Afgedamde Maas - en de landverbinding over de sluizen in de Maas. Hier zijn in 1905 (thans niet meer bestaande) aarden werken - geschutsstanden - aangelegd die als verdediging dienden. Fort Giessen lag op geruime afstand van alle andere forten in het Land van Altena en de Bommelerwaard en werd van daaruit dan ook niet gedekt. Dit betekende dat het fort, zeker door de afname van het belang van het systeem van geconcentreerde verdediging, een relatief zwakke positie innam en het verloor een deel zijn functies dan ook al vroeg: in 1926.

Omschrijving complex

Het ongeveer 9 ha beslaande complex FORT (BIJ) GIESSEN bestaat ruwweg uit een vijfzijdig aardlichaam met een bastion aan de (noord)westzijde, dat totaal is omgeven door een ruime, natte gracht en waarop onder meer enige bomvrije gebouwen voorkomen. De grootste breedte is circa 210 m; de grootste diepte bedraagt circa 140 m. Direct buiten de natte gracht bevinden zich de buitenoevers, met hierop delen van de onderhoudsweg. De ontsluiting van het fort geschiedt via een korte weg aan de noordwestzijde of keelzijde, die uitkomt bij het ontmoetingspunt van de Giessensesteeg, de Burgstraat en de Heuvelkamp (voorheen: Hoofd Graafweg). Het complex Fort Giessen omvat naast de aanleg met aardwerken, natte gracht, buitenoevers met een onderhoudspad en dergelijke, verschillende bomvrije gebouwen.

De bescherming van het complex Fort (bij) Giessen betreft de volgende complexonderdelen:

- FORTAANLEG EN AARDWERKEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN ONDERHOUDSWEG EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE

- BOMVRIJ GEBOUW / KAZERNE / REMISE (A)

- BOMVRIJ GEBOUW / REMISE (B)

- BOMVRIJ GEBOUW / REMISE (C)

- ARTILLERIELOODS (D)

- FORTWACHTERSWONING (E)

Waardering:

Het complex FORT (BIJ) GIESSEN is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een aardgedekt bomvrij bouwwerk met aardwerken en omgrachting uit de periode 1878-1881 bij een aantal verschillende accessen en nabij waterstaatkundige en inundatiewerken.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen en resten van aardwerken, geschutsopstellingen en dergelijke.

* Ensemblewaarde en situationele waarden door de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de voormalige geschutsstanden op de dam in de Maas. Tevens is hier sprake van een redelijk herkenbare relatie met het schootsveld.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds verschillende fysieke onderdelen en kenmerken vertoont die destijds tot de bouw aanleiding waren.

* Het complex is gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19e eeuw zijn bewaard.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Giessen Fort Giessen, Giessen, Giessen Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
I 403 Woudrichem
I 402 Woudrichem
I 1426 Woudrichem
Naar boven