531706, Vianen

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Cluster 502.

Inleiding

BATTERIJ VAN DRIE AARDEN EMPLACEMENTEN / GESCHUTSBANKEN MET ANNEXE GEDEKTE HELLINGEN langs de westzijde van de Diefdijk, als verdediging van de Zuidelijke Lekdijk. Op talrijke plaatsen binnen - veelal op de wallen - en buiten de forten waren opstelplaatsen voor geschut voorbereid. De emplacementen (kunnen) dateren uit verschillende perioden en zijn soms ook meerdere malen (her)ingericht. Een groot deel van de opstelplaatsen of banken was in de open lucht gesitueerd en bestond uit niet veel meer dan een geëffend, met gras of klinkers bedekt platform. De dekking bestond gewoonlijk uit een (lage) eveneens aarden wal of borstwering, waarin eventueel plaatselijke verlagingen ten behoeve van het geschut waren aangebracht. In een aantal gevallen zijn emplacementen bovenop bomvrije bouwwerken aangelegd en zijn er hellingen (geweest) om de kanonnen met paarden omhoog te brengen. Opstelplaatsen kwamen gewoonlijk in (kleine) groepjes voor, waardoor ze als batterij konden functioneren. Veel aarden emplacementen en borstweringen zijn in de loop der tijd verdwenen of moeilijk herkenbaar geworden, maar op een aantal plaatsen zijn ze nog aanwezig of weer herkenbaar (gemaakt). Dit is in het bijzonder het geval op een aantal forten, maar ook bij enkele dijklichamen die als hoofdverdedigingslijn fungeerden, zoals de Gedekte Gemeenschapsweg, de Nieuwe Zuider Lingedijk en de Diefdijk. De dijken vormden dan de beveiliging of het glacis van een gedekte weg. Zo zijn langs de westzijde van de Diefdijk op verschillende plaatsen groepjes van aarden bulten onder de kruin van de dijk aanwezig, met daartussen een rolvlak op lager niveau. Het betreft hier resten van de emplacementen en de gedekte weg. De conserveringstoestand en de herkenbaarheid verschilt sterk per emplacement. Een van de batterijen ligt aan de zuidwestzijde van Fort Everdingen tegen de T-kruising van de Lekdijk en de Diefdijk; een tweede, beter herkenbaar exemplaar ongeveer 400 m ten zuiden van het fort, aan de Diefdijk. De hellingen naar de gedekte weg onderaan de dijk zijn herkenbaar. Er zijn geen bakstenen of betonnen schuilplaatsen gebouwd.

Omschrijving

BATTERIJ VAN DRIE AARDEN EMPLACEMENTEN / GESCHUTSBANKEN MET ANNEXE GEDEKTE HELLINGEN langs de westzijde van de Diefdijk, ten zuiden van Fort Everdingen, daterend uit 1879. De drie dicht bij elkaar gelegen emplacementen bestaan uit aarden, met gras begroeide, afgeplatte uitbouwen van het dijklichaam waarop kanonnen geplaatst konden worden, die via een gedekte weg beneden de dijkkruin onzichtbaar voor een eventuele vijand en via GEDEKTE HELLINGEN naar hun posities getransporteerd konden worden. Het betreft hier relatief goed herkenbare, voorbereide opstelplaatsen en hellingen in de directe nabijheid van enkele (latere) groepsschuilplaatsen en een kazemat uit de jaren 1939-1940.

Waardering

De BATTERIJ VAN DRIE AARDEN EMPLACEMENTEN / GESCHUTSBANKEN MET ANNEXE GEDEKTE HELLINGEN langs de westzijde van de Diefdijk ten zuiden van Fort Everdingen is van algemeen belang vanwege

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een onderdeel dat dateert van het eind van de 19de eeuw, namelijk een batterij van aarden opstelplaatsen voor geschut langs de keelzijde van een dijklichaam.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is representatief (karakteristiek) omdat het een voorbeeld is van een open, voorbereide opstelplaats - met hellingen - voor geschut als onderdeel van een gedeconcentreerde verdediging langs de keelzijde van een dijklichaam dat deel uitmaakte van de hoofdverdedigingslijn.

* Het onderdeel is redelijk gaaf bewaard omdat het nog goed in het veld herkenbaar is.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531706
Complexnaam
NHW-Bet.werken rond Fort Everdingen
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 502. Complexomschrijving. Zie ook complex nummer: 531705.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX FORT BETONNEN WERKEN EVERDINGEN

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN

Inleiding complex

De verdedigingswerken van het complex BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN en langs de Diefdijk, die hoofdzakelijk bestaan uit kleine betonnen werken, danken hun ontstaan aan de veranderde krijgstechniek vanaf het einde van de 19de eeuw. De Diefdijk was de oostgrens van het brede, voorgelegen inundeerbare gebied tussen de Lek en de Linge. De accessen van de Linge- en Lekoevers, de spoorweg van Dordrecht naar Elst en ook de Diefdijk zelf werden tot die tijd verdedigd door middel van een aantal forten en andere werken, waaronder de complexen Fort Everdingen, het Werk op de spoorweg bij de Diefdijk, Fort bij Asperen en Fort bij de Nieuwe Steeg. Het geschut van deze forten en werken bestreek de accessen, maar er werd besloten de geconcentreerde verdediging gedeeltelijk te vervangen door en aan te vullen met verspreide gevechtsopstellingen. Deconcentratie van de verdediging was onder meer een antwoord op de komst van het getrokken geschut (met roterende puntvormige projectielen), de brisantgranaat (met hoogexplosieve springlading) en op de verschijning van mobiel en verdragend geschut. In de laatste decennia van de 19de eeuw werden forten zo gemakkelijke en kwetsbare doelwitten, die grote risico's opleverden vanwege de erin geconcentreerde functies. Vanaf het einde van die eeuw werd daarom een deconcentratie van functies uitgevoerd, onder meer in de vorm van tussenbatterijen en voorstellingen. Wat later werden tussen de forten in lineair verband (semi)permanente en tijdelijke werken gerealiseerd, zoals vaak kilometers lange 'gedekte wegen' en tientallen betonnen en aarden werken. Hieronder waren in mobilisatietijd aan te leggen (betonnen, houten en aarden) loopgraven en manschappenopstellingen, (betonnen en houten) manschappenschuilplaatsen en betonnen en aarden geschutsopstellingen (kazematten), e.d. Ook de opkomst van veel snellere aanvals- en vervoersmiddelen - zowel over land als door de lucht - waardoor verrassingsaanvallen mogelijk werden, speelde hierbij een rol, vooral in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Deconcentratie van de verdediging was een verschijnsel dat zich op veel plaatsen voordeed, maar dat in het bijzonder in het vlakke en 'overzichtelijke' Nederland een grote vlucht nam.

Als uitvloeisel hiervan kwam een groot aantal verspreide opstellingen tot stand in de directe nabijheid van Fort Everdingen. In de jaren rond 1900 en in de periode 1914-1918 waren het vooral loopgraven en andere houten en/of aarden werken, naast betonnen schuilplaatsen typen 1918/I en 1918/II. Tot kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog zijn aanvullingen gedaan in de vorm van groepsschuilplaatsen van het type P (ca. 1939-1940) en van enkele zogenoemde gietstalen koepelkazematten (ca. 1939) en diverse vormen van (tank)hindernissen. De meeste betonnen werken zijn gebouwd volgens standaardontwerpen De uit de periode 1939-1940 daterende betonnen werken liggen overwegend in lineair verband langs de oostzijde van de Diefdijk. Ook omvat het complex resten van een aarden batterij aan de Diefdijk en een batterijschuilplaats westelijk van Fort Everdingen aan de Lekdijk.

Ligging en relatie

Tezamen met de Forten Everdingen en Asperen, het Werk aan het Spoel en het Werk op de spoorweg bij de Diefdijk vormden deze betonnen en andere werken langs het noordelijkste deel van de Diefdijk en rond het Fort Everdingen een belangrijke ondersteuning van de hoofdverdedigingslijn achter de voorgelegen inundatiezone. Hiernaast bestond er een directe relatie met Fort Honswijk en de zwerm kleine betonnen werken ten noorden van de Lek, waarmee ze de afsluiting en verdediging van het Lekacces en de spoorweg en spoorbrug over de rivier vormden.

Omschrijving complex

Het complex BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN is tot stand gekomen als uitbreiding en modernisering van de verdediging van het Lekacces en van de verdediging van de brug in het spoortraject Den Bosch - Utrecht. Het complex omvat enige mitrailleuropstellingen, waaronder resten van gietstalen koepelkazematten type G, een batterijschuilplaats en verder diverse typen (groeps)schuilplaatsen en een tankversperring. De (groeps)schuilplaatsen in het complex Betonnen Werken rond Fort Everdingen zijn te onderscheiden in standaardtypen, namelijk de uit de Eerste Wereldoorlog daterende typen 1918/I en 1918/II, waarvan er in de jaren 1936-1938 meerdere zijn omgebouwd tot mitrailleurkazematten - (niet bekend is of dit ook het geval was in de nabijheid van Fort Everdingen) - en de in de jaren 1939-1940 gebouwde groepsschuilplaatsen type P. Er kunnen nog resten of sporen van vroegere aardwerken, geschutsopstellingen en dergelijke aanwezig zijn.

De bescherming van het complex Betonnen Werken rond Fort Everdingen betreft de volgende complexonderdelen:

- SCHUILPLAATSEN TYPE 1918/I

- SCHUILPLAATSEN TYPE 1918/II

- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P

- BETONBLOKKEN VAN GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G

- BATTERIJ VAN DRIE AARDEN EMPLACEMENTEN / GESCHUTSBANKEN MET ANNEXE GEDEKTE HELLINGEN

- BATTERIJSCHUILPLAATS

- BETONBLOK VAN TANKVERSPERRING

Waardering Complex

Het complex BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat vooral een voorbeeld is van een 20ste-eeuws, gedeconcentreerd ensemble van kleine betonnen verdedigingswerken uit verschillende perioden van aanleg.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Fort Everdingen en Werk aan het Spoel en tot de complexen langs de Diefdijk en tot het ten noorden van de Lek gelegen complex Fort Honswijk. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang tussen de onderdelen van het complex. Ten slotte is hier sprake van een tamelijk gave relatie met het schootsveld.

* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige sporen van geschutsopstellingen, loopgraven en dergelijke.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de eigen fysieke kenmerken en enige omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassingen aanleiding waren en verder omdat het duidelijk herkenbaar als een gedeconcentreerde, extra versterkte verdedigingslijn deel uitmaakte van het bestaande fortificatiestelsel.

* Het complex is ten dele tamelijk gaaf bewaard omdat er qua structuur en fysiek voorkomen belangrijke facetten die de toestand van de jaren '40 van de 20ste eeuw weerspiegelen van zijn bewaard, terwijl van een ander deel de verdedigingswerken nog wel aanwezig zijn, maar niet of nauwelijks meer in hun historisch-ruimtelijke context te herkennen zijn als gevolg van oeverwerken aan de Lek.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Bomvrij militair object oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Vianen Betonnen werken rond Fort Everdingen Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Bomvrij militair object
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
G 906 Vianen
G 204 Vianen
Naar boven