531538, Hinderdam

Cluster 12. Gemaal en bijbehorende waterwerken.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

GEMAAL EN BIJBEHORENDE WATERWERKEN langs de oostoever van de Vecht, als civiele en militaire faciliteiten voor de waterbeheersing van de Polder Dorssewaard, ten noordoosten van het dorp Vreeland. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen, vaarten en kanalen, waarmee het peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. De vaarten en kanalen waren vaak reeds ter plaatse aanwezig en vergden dan hoogstens enige aanpassing, maar in een aantal gevallen zijn ze speciaal ten dienste van de waterlinie gegraven. Soms vergde inundatie (of het ongedaan maken of reguleren daarvan) de inzet van een gemaal en / of bijbehorende waterwerken; dit was onder meer het geval bij de Polder Dorssewaard. Interieur bevat onder meer een centrifugaalpomp, met oorspronkelijk een petroleummotor; thans elektrisch aangedreven. Aan drie zijden door sloten en weiland omgeven en bereikbaar via bruggetje.

Omschrijving

GEMAAL EN BIJBEHORENDE WATERWERKEN langs de oostoever van de Vecht en gebouwd in 1895 ten behoeve van de waterhuishouding van de Polder Dorssewaard. Klein, rechthoekig, bakstenen gebouw, gedekt door met gesmoorde pannen belegd zadeldak tussen geschouderde tuitgevels. Het gebouwtje staat op een massieve plint, is drie traveeën breed en bevat aan de ingangszijde links een getoogde toegang met opgeklampte houten deur en rechts hiervan twee getoogde, door gietijzeren roeden verdeelde vensters binnen rechthoekige spaarvelden. Overliggende langsgevel met drie blinde spaarvelden. De kopse zijden voorzien van spaarvelden met dubbele spits. Gedenksteen met inscriptie eerstesteenlegging jhr. J.A.F. Backer.

Waardering

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde bebouwing, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw),

Het betreft hier een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde, namelijk een gemaal uit 1895.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is representatief (karakteristiek) omdat het een voorbeeld is van een gemaal met nevenfunctie binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

* Het onderdeel is goed bewaard omdat hoofdvorm, bouwkundige detaillering en verschillende onderdelen nog aanwezig en goed herkenbaar zijn.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531538
Complexnaam
NHW-Bet.werken by Fort Hinderdam eo
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 12. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX BETONNEN WERKEN TUSSEN FORT HINDERDAM EN FORT KIJKUIT

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

Inleiding complex

Het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN FORT HINDERDAM EN FORT KIJKUIT is in hoofdzaak gelegen op en nabij de oostoever van de Vecht en langs de vroegere bochtafsnijding aan de Reeweg bij Nederhorst den Berg. Het Fort Hinderdam dateert in oorsprong uit de 17de eeuw; Fort Kijkuit gaat terug op een vroeg-19de-eeuwse versterking aan de weg Hilversum-Haarlem. Vanaf het midden van de 19de eeuw zijn beide forten in de jaren 1844-1850 en 1879-1880 ingrijpend gewijzigd. De forten hadden de functie van verdediging van de beide Vechtoevers en van een aantal lineaire accessen, met name de Kortenhoefse Zuwe, de 's-Gravenlandsche Vaart, de Hollandse Kade, de spoorlijn Amersfoort-Amsterdam (geopend in 1874), de provinciale weg Hilversum-Haarlem en het hiermee parallel lopende Hilversumsch Kanaal. De aanleg van dit kanaal, geopend in 1937, bracht de bouw van een schutsluis aan de Vecht met zich mee, die tevens een functie had voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Als gevolg van de verbetering van het geschut dat vanaf steeds grotere afstand effectief doel kon treffen, waren de traditionele fortificaties aan het einde van de 19de eeuw verouderd. Daarom werden in verschillende fasen in de gehele Nieuwe Hollandse Waterlinie gedeconcentreerde verdedigingswerken aangelegd. Deze bestonden uit aard- en veldwerken, betonnen schuilplaatsen, kazematten, tankversperringen enzovoorts en werden in groepen of lineaire stellingen aangelegd of als solitaire elementen ter hoogte van een acces. Ook tussen de forten Hinderdam en Kijkuit werden dergelijke werken gebouwd, namelijk rond 1935 en in de jaren 1939-1940. In het noordelijke deel van het complex Betonnen Werken tussen Fort Hinderdam en Fort Kijkuit liggen ten oosten van Nederhorst den Berg enige Groepsschuilplaatsen Type P in lineaire opstelling langs een voormalige, nu gedempte bochtafsnijding van de Vecht, de Nieuwe Vecht of Reevaart. Zuidelijker kwamen aan en ten oosten van de oostelijke Vechtdijk tussen Overmeer en Vreeland - behalve de genoemde sluis - eveneens meerdere Groepsschuilplaatsen Type P te liggen. In dit gebied en op de forten zelf zijn ook meerdere kazematten gebouwd.

Ligging en relatie

Het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN FORT HINDERDAM EN FORT KIJKUIT werd in de periode 1935-1940 als een lineaire stelling gebouwd waarin ook betonnen groepsschuilplaatsen en kazematten waren opgenomen. De betonnen werken en de hiertussen gelegen, maar later opgeruimde aardwerken waren een ondersteuning van de hoofdverdedigingslijn en vormden schakels tussen de beide forten en de daarop geplaatste kazematten. Samen met een nu nog bestaande mitrailleurkazemat vormden ze tevens de verdediging van de provinciale weg Hilversum-Haarlem en de schutsluis van het Hilversumsch Kanaal aan de Vecht.

Omschrijving complex

Het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN FORT HINDERDAM EN FORT KIJKUIT dateert in hoofdzaak uit de jaren 1934-1935 en 1939-1940 en ligt in het noordelijke gedeelte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, langs een voormalige bochtafsnijding (de Nieuwe Vecht of Reevaart) en een meander van de rivier de Vecht en nabij het plassengebied ten oosten van Nederhorst den Berg en het inundatiegebied van de Horstermeerpolder. Het complex kent een noordelijk en een zuidelijk zwaartepunt. In het noordelijke deel, tussen Fort Uitermeer en Nederhorst den Berg, ligt nog een beperkt aantal groepsschuilplaatsen in lineair verband tussen de voormalige Reevaart en het huidige plassengebied aldaar. Meerdere onderdelen zijn intussen echter niet meer aanwezig, waaronder de aardwerken en enkele kazematten. De werken in het zuidelijke deel liggen in hoofdzaak in lineair verband langs en nabij de oostelijke Vechtdijk in het gebied tussen de kernen Overmeer en Vreeland. De werken dienden ter verdediging van enige belangrijke accessen en van de rond 1935 gebouwde sluis aan de invaart van het Hilversumsch Kanaal bij de Vecht. Het overgrote merendeel van de werken bestaat uit Groepsschuilplaatsen Type P, die zijn gebouwd in de jaren 1939-1940.Tot de werken in het zuidelijk deel behoort ook de VIS-kazemat Overmeer uit 1935. Een gemaaltje langs de Vecht, met militaire en civiele functies, werd gebouwd in 1895.

Het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN FORT HINDERDAM EN FORT KIJKUIT kent geen specifiek te beschermen terreinaanleg, maar bevat in hoofdzaak een aantal objecten ter verdediging van een sluis en diverse accessen. Mogelijk zijn nog sporen of resten van versterkingen of andere werken in het terrein aanwezig.

De bescherming van het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN FORT HINDERDAM EN FORT KIJKUIT betreft de volgende te complexonderdelen:

1 GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P 2 V.I.S.-MITRAILLEURKAZEMAT OVERMEER 3 SCHUTSLUIS / INUNDATIEVOORZIENING 4 HOUTEN SCHOTBALKENLOODS 5 GEMAAL EN BIJBEHORENDE WATERWERKEN

Waardering complex

Het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN FORT HINDERDAM EN FORT KIJKUIT is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (20ste eeuw) c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw)

Het betreft hier een complex dat in hoofdzaak een voorbeeld is van geclusterde en in lineair verband geplaatste betonnen werken uit 1934-1935 en 1939-1940 en bedoeld voor accesverdediging.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen, in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Fort Uitermeer en Fort Kijkuit en de volgende accessen: rivier de Vecht, Kortenhoefse Zuwe, 's-Gravelandsche Vaart, Hollandse Kade, spoorlijn Amersfoort-Amsterdam, provinciale weg Hilversum-Haarlem en Hilversumsch Kanaal. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex. Ten slotte is hier sprake van een gave relatie met het schootsveld en/of inundatieveld.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen van loopgraven, aardwerken en dergelijke.

* Het complex vormt een representatief voorbeeld van een accesverdediging met mitrailleurkazemat en groepsschuilplaatsen, alsmede voorzieningen ten behoeve van terreininundatie.

* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat de betonnen werken in hun onderlinge verband naar aard en functie in relatie tot de Forten Hinderdam en Kijkuit en als accesverdediging nog goed herkenbaar zijn.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Hinderdam Betonnen werken tussen Fort Hinderdan en Fort Kijkuit Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
A 1760 Vreeland
Naar boven