531454, Nieuwersluis

Cluster 17. Toren, Gebouw A.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

TOREN, gebouw A, als onderdeel van een rond het midden van de 19de eeuw gebouwd, met aardwerken versterkt fort ter verdediging van het rivieracces van de Vecht en van het spooracces van de lijn Utrecht - Amsterdam. Fort Nieuwersluis is in zijn huidige vorm ontstaan uit het vergraven van de op de westoever van de Vecht gelegen 17de-eeuwse vestingwerken van Nieuwersluis. Dit gebeurde in twee fasen, namelijk in 1849, toen de toren werd gebouwd en tijdens de grootscheepse vernieuwing in 1880-1882, waarbij het fort zijn huidige vorm verkreeg. Fort Nieuwersluis diende ter verdediging van enkele inundatiewerken en relatief groot aanta lineaire accessen. Het fort was, in tegenstelling tot de meeste verdedigingswerken uit de Oude en Nieuwe Hollandse Waterlinie, gericht op een aanval uit het zuiden. Deze zou kunnen plaats vinden nadat het Vechtacces was gepasseerd. In 1849-1851 werd het torenfort gebouwd, nog voordat het forteiland zijn huidige vorm kreeg. Torens op forten hebben gewoonlijk een ongeveer cirkelvormig grondplan met een diameter van enkele tientallen meters en ze worden omgeven door een droge of een natte gracht. Ze zijn twee of drie verdiepingen hoog en bestaan uit zwaar - meters dik - metselwerk. Uitgangspunt was dat de ronde vorm goed bestendig was tegen inslagen van kanonvuur, terwijl de defensieve kracht naar alle richtingen min of meer gelijkwaardig kon zijn. Door opstelling van ver reikend geschut bovenop de torens - waar tevens de uitkijk was gevestigd - dacht men in een gunstige verdedigende positie te verkeren. Voor de nabije verdediging dienden (talrijke) schietgaten voor geweer. De toren op Fort Nieuwersluis werd vooral gebouwd met het oog op de verdediging van de in 1843 aangelegde spoorlijn Utrecht-Amsterdam. Het bleek vanwege de verbetering van het geschut echter al snel een kwetsbaar object. Met de grootscheepse verbetering van het fort in 1880-1882 werd de toren aan de zuidzijde aangeaard, de separate gracht gedempt en de brug gesloopt. In 1880-1882 had het bouwwerk de functie van logies voor manschappen en officieren, keuken en berging van buskruit en projectielen. In 2002 hebben herstellingen plaatsgevonden, waarbij onder meer een nieuwe dakdekking is aangebracht. Tegenwoordig huizen er vleermuizen in de toren. De schietgaten zijn dichtgezet.

Omschrijving

De TOREN, gebouw A, ligt aan de oostzijde van het Fort Nieuwersluis. Het is een cirkelvormig bakstenen bouwwerk met een diameter van ruim 28 meter en een hoogte van ongeveer 9 meter (in oorsprong was dit 10 meter). Van deze hoogte liggen enkele meters beneden maaiveldniveau. De muren van de toren zijn een meter dik en relatief recent aan de buitenzijde grotendeels gecementeerd, waarbij ronde gaten zijn aangebracht. De toren is vanuit de zuidzijde en aan de bovenzijde grotendeels aangeaard. De ingang, in de ongedekte noordzijde van de toren, bestaat uit een getoogde door vensternissen geflankeerde dubbele deur. Boven de deur staat in een sluitsteen het jaartal 1850. Het interieur bestaat uit kernring, waarbinnen de middenpijler met druipkoker voor de opvang van regenwater is geplaatst. De kernring is in twee ruimten verdeeld en wordt omgeven door een spouwgang. Om de kernring heen bevinden nog twee ringen. In elke van deze ringen is een aantal kleinere, overwelfde vertrekken afgescheiden. De ruimten in de buitenste ring waren ingericht als kazematten en waren elk voorzien van drie schietgaten. Deze zijn nu dicht gemetseld.

Waardering

De TOREN, Gebouw A, van Fort Nieuwersluis is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op:

a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw),

b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een onderdeel uit ongeveer 1850, namelijk een voorbeeld van een toren op een fort bij een aantal accessen, namelijk een rivieracces met de oeveraccessen en een spoorwegacces.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is relatief zeldzaam omdat het een van de weinige bestaande torens in Nederland is en het is representatief voor de ontwikkeling van dit forttype omdat het om militair-strategische redenen rond 1880 is voorzien van een beschermende aanaarding, onder gelijktijdig terugbrengen van de hoogte.

* Het onderdeel is redelijk goed bewaard omdat talrijke kenmerkende onderdelen in exterieur en interieur, ondanks gedeeltelijk dichtzetten, behouden of herkenbaar zijn gebleven.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531454
Complexnaam
NHW-Fort Nieuwersluis
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 17. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

FORT NIEUWERSLUIS

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

Inleiding complex

FORT NIEUWERSLUIS als rond 1880 in gemoderniseerde vorm in het verdedigingsstelsel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie opgenomen werk, van oorsprong daterend uit de 17de en 18de eeuw. Het dorp Nieuwersluis ontstond als halteplaats bij de sluis in de Nieuwe Wetering. De Nieuwe Wetering werd omstreeks 1446 gegraven, als verbinding tussen de Vecht en de Angstel. Daardoor kwam een aanzienlijke verbetering tot stand in de scheepvaartroute tussen Amsterdam, Muiden en Utrecht. Vanwege het peilverschil tussen de Vecht en de Angstel was het noodzakelijk een sluis te bouwen. Deze 'Nije Sluse', waaraan het dorp Nieuwersluis zijn naam ontleent, had niet alleen een civiele functie voor het schutten van vaartuigen: later was zij namelijk tevens van militair belang als inundatiesluis voor de Oude Hollandse Waterlinie. In 1629 werd Nieuwersluis versterkt om de schutsluis, de Vecht met beide oevers, de Nieuwe Wetering en de weg Utrecht-Amsterdam te kunnen verdedigen. De fortificaties werden in 1673 gemoderniseerd: op de westelijke Vechtoever kwam een tweezijdig gebastioneerd fort tot stand en op de oostelijke oever een hoornwerk. In de jaren 1745-1746 werden nieuwe aardwerken en een dubbele gracht in een stervormig patroon rond de 17de-eeuwse fortificaties gelegd. Aan het einde van de 18de eeuw verrezen nieuwe militaire gebouwen, zoals de kruitkelder aan de huidige Stationsweg en de affuitloods en het arsenaal aan de Rijksstraatweg.

Het jaar 1815 luidde de periode van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in. De Oude Hollandse Waterlinie werd daar ten dele in opgenomen, maar de hoofdverdedigingslijn schoof op naar het oosten. Veel vestingsteden verloren hun militaire status. Nieuwersluis werd voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie als vesting behouden. De verbetering van de verdedigingswerken had echter geen prioriteit. Het Departement van Oorlog concentreerde zich in de eerste fase van de Nieuwe Hollandse Waterlinie vooral op de zwakke plekken, bijvoorbeeld het acces ten oosten van Utrecht, waar vijf nieuwe forten tot stand kwamen. Ook in het Vechtgebied kwamen tussen 1844 en 1850 geheel nieuwe forten tot stand, zoals Tienhoven, Spion en Kijkuit. De vesting Nieuwersluis werd van mindere betekenis geacht vanwege de grote afstand tot de hoofdverdedigingslijn van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Met de aanleg van de spoorweg Utrecht-Amsterdam in 1843 veranderde de situatie. De spoorlijn lag achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Mocht echter de stad Utrecht worden veroverd, dan had de vijand via het spoor een niet-inundeerbare, snelle en directe verbinding met Amsterdam. De modernisering van Nieuwersluis kwam alsnog tot stand, waarbij de frontzijde naar het zuiden gericht werd. De vesting lag namelijk dicht genoeg bij de spoorlijn om deze rechtstreeks onder vuur te nemen. Bovendien was de afstand van Nieuwersluis tot Utrecht voldoende om bij een verrassingsaanval terugtrekkende legereenheden op te kunnen nemen en een tegenaanval voor te bereiden. In 1849-1851 werd het westelijke deel van de vestingwerken vergraven. Er verrees een toren met separate natte gracht en ophaalbrug. Vanuit de toren konden de nieuwe spoorlijn, de Vecht met beide oevers en de straatweg Utrecht - Amsterdam worden beheerst en beschoten. In de praktijk bleek het concept van torenforten al snel achterhaald. Door de uitvinding van het getrokken geschut (in 1860) werden de torens een te gemakkelijk doelwit. Behalve de noodzaak tot aanpassing van het torenfort, luidden nieuwe functies de zoveelste grootscheepse verandering van Fort Nieuwersluis in: de in 1871 gebouwde damsluis in de Vecht, iets ten noordoosten van het fort moest worden verdedigd, evenals het gebied tussen de Forten Spion en Tienhoven. Bovendien wilde men anticiperen op de aanleg van een nieuw acces: in 1881 was een ministerieel besluit genomen tot het graven van het Merwedekanaal.

In de jaren 1880-1882 kreeg Fort Nieuwersluis de huidige vorm van een oost-west georiënteerd, omgracht aardwerk met een lange vuurlijn naar het zuiden, richting de spoorlijn en het Merwedekanaal. Er kwamen een nieuwe aarden wal, opstelplaatsen voor geschut, drie bomvrije remises en een bomvrije kazerne tot stand. De toren werd aangeaard en de separate gracht gedempt. Binnen het fort, op de hoek van de Stationsweg en Rijksstraatweg verrees in 1880 de fortwachterswoning van Fort.Nieuwersluis. Niet alleen het fort, maar de gehele Vesting Nieuwersluis veranderde in deze periode van aanzien. De fortificaties op de oostelijke Vechtoever werden in dezelfde periode geslecht. Alleen een stenen beer met brug en een klein stukje aardwerk en gracht bleven behouden. Vanaf 1877 kwamen op de oostoever onder meer de pupillenschool met kazernegebouw tot stand. In 1887 werd aan de oostzijde van de Vecht, in de Weersloot op de grens tussen de gemeenten Loenen en Breukelen, de civiele Weersluis aangepast voor een militaire functie.

Al snel bleek echter dat de verdedigingswerken opnieuw verouderd waren. De toepassing van de brisantgranaat vanaf 1885 was daarvan een belangrijke oorzaak. Forten voldeden niet meer aan de eisen van 'moderne' oorlogsvoering. De verdediging verplaatste zich naar linies, die buiten de forten in het veld werden aangelegd. Gedurende de mobilisatieperiodes van 1914-1919 en 1939-1940 kwamen langs de hele Nieuwe Hollandse Waterlinie, destijds horende tot het zogenoemde Oostfront van de Vesting Holland, veldwerken, betonnen schuilplaatsen, kanon- en mitrailleurkazematten, tankversperringen, enzovoorts tot stand. Dit vond plaats in groepen of lineaire stellingen en soms als individuele elementen ter hoogte van een acces. Ook aan veel forten werden kazematten, schuilplaatsen en loopgraven toegevoegd. Op Fort Nieuwersluis was dat niet het geval. Wel behield het fort zijn rol in de verdediging van de schut- en damsluis, (water)wegen en spoorlijn. Bovendien kreeg Nieuwersluis tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol toebedeeld. Wanneer de Nieuwe Hollandse Waterlinie bij Utrecht zou worden doorbroken, zou de landsverdediging vanuit de Stelling van Amsterdam worden voortgezet, in samenhang met uitgebreide inundaties op de lijn Nieuwersluis - Woerdense Verlaat - westzijde Nieuwkoopse Plassen en de Hollandse IJssel. Nieuwersluis was voortaan de spil tussen de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het was één van de hoofdinundatiestations voor de snelle doorvoer van water naar de inundatiekommen. Vanaf 1924 was Nieuwersluis ook van betekenis voor eventuele inundatie van een aantal polders ten westen van de Vecht. Tijdens de mobilisatieperiode van 1939-1940 behield Nieuwersluis de functie van hoofdinundatiestation. Hiertoe kwam onder meer een inundatieduiker onder de Rijksstraatweg tot stand, die de Vecht met de fortgracht verbond. Deze duiker is echter nooit gebruikt. De damwanden die tijdens de bouw zijn gesteld, zijn nooit verwijderd. Tijdens de Koude Oorlog was op Fort Nieuwersluis de commandopost van de BB, Bescherming Bevolking, gevestigd. Het Ministerie van Defensie legde toen een kokerschietbaan aan op het fort. Bij Koninklijk Besluit van 16 augustus 1960 werd Nieuwersluis als vesting opgeheven. Het fort bleef nog tot 1997 in handen van het Ministerie van Defensie, onder meer als commandopost van het Korps Mobiele Colonnes.

Tegenwoordig is Fort Nieuwersluis eigendom van de Vereniging Natuurmonumenten. De aanleg met beplanting uit 1880-1882 is nog goed herkenbaar aanwezig. De bomvrije remises, de kazerne en de toren verkeren in een redelijke tot goede staat. De toren dient als winter- en nachtverblijf voor vleermuizen.

Ligging en relatie met andere objecten

Het complex FORT NIEUWERSLUIS hoort tot het middelste gedeelte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Nieuwersluis is in dit gedeelte de enige vesting uit de Oude Hollandse Waterlinie die in 1815 in de Nieuwe Hollandse Waterlinie werd opgenomen, omdat de hoofdverdedigingslinie sterk naar het oosten werd verschoven, richting Utrecht. Het complex Fort Nieuwersluis vormt een onlosmakelijk geheel met het Complex Omgeving Fort Nieuwersluis, op zowel het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, als het mesoniveau van twee in elkaar vervlochten complexen die dezelfde accessen verdedigden. Dit geldt voorts op het microniveau van direct met elkaar verbonden bouwwerken, zoals de schutsluis en damsluis in het complex Omgeving Fort Nieuwersluis die door het Fort Nieuwersluis moesten worden verdedigd of de fortwachterswoning van Fort Nieuwersluis, die tot het Complex Omgeving Fort Nieuwersluis behoort. Ten noorden van het Complex Fort Nieuwersluis liggen de Complexen Fort Kijkuit, Fort Tienhoven en Fort Spion, alle nieuw gebouwd in het Vechtgebied tussen 1844-1850. De relatie tussen de forten ligt op het macro-niveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op mesoniveau had het Fort Nieuwersluis ondermeer de functie het terrein tussen Fort Spion en Fort Tienhoven mee te verdedigen. De nieuwe forten waren gericht op een aanval uit het oosten, terwijl Nieuwersluis van oudsher op een aanval uit het zuiden was gericht. Het ten zuiden van Nieuwersluis gelegen complex Betonnen Werken Nieuwersluis - Tienhoven houdt verband met de vernieuwde oorlogsvoering vanuit de buiten de forten gelegen linies. De betonnen werken dateren uit 1939-1940 en dienden ter ondersteuning van de verdediging van dezelfde accessen als Fort Nieuwersluis en Fort Tienhoven. Er bestaat een verband tussen de drie complexen op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en op mesoniveau als voorbeeld van drie complexen die dezelfde accessen moesten verdedigen. Een vergelijking tussen de drie complexen laat bovendien zien welke wijze van accesverdediging ten tijde van de bouw als meest doeltreffend en 'modern' werd beschouwd.

De voornoemde complexen en forten behoorden in mei 1940 organisatorisch en logistiek tot de Groep Nieuwersluis van het Oostfront Vesting Holland, vak Mijnden.

Omschrijving complex

Het ongeveer 7 ha beslaande Complex FORT NIEUWERSLUIS, dat in de loop van de 19de eeuw in twee fasen tot stand kwam, namelijk rond 1850 en rond 1880, bestaat uit een in hoofdzaak langgerekt, asymmetrisch aardlichaam, met enkele bastionvormige uitbouwen aan de zuid-, west- en noordzijden en een gekromd taludverloop aan de oostzijde. Het werk is geheel omgeven door een natte gracht en omvat behalve een aangeaarde toren, onder meer een aantal bomvrije remises en een bomvrije kazerne. Direct buiten de natte gracht bevinden zich de buitenoevers en, op beperkte schaal, intacte onderdelen van een onderhoudsweg.

Het complex FORT NIEUWERLUIS omvat de volgende onderdelen:

- FORT MET AANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN RESTEN VAN GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, REMISES, SCHIETBAAN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS, MET RESTEN VAN (ONDERHOUDS-) WEGEN EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE

- TOREN, Gebouw A

- BOMVRIJE KAZERNE, Gebouw B

- BOMVRIJE REMISE C

- BOMVRIJE REMISE D

- BOMVRIJE REMISE E

Waardering complex

Het complex FORT NIEUWERSLUIS is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op:

a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw),

b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw)

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van 17de- en 18de -eeuwse werken uit de Oude Hollandse Waterlinie die in 1815 in de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden opgenomen maar pas voor de eerste keer werden gemoderniseerd toen de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Amsterdam daartoe aanleiding gaf. Dit gebeurde rond 1850 en opnieuw rond 1880. Het complex is een voorbeeld van een omgracht aardwerk met aanleg en bomvrije gebouwen uit de jaren 1850 en 1880-1882.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de (directe) relatie tot de complexen Omgeving Fort Nieuwersluis, Betonnen Werken Nieuwersluis - Tienhoven, Fort Tienhoven, Fort Kijkuit en Fort Spion. Tevens is hier sprake van een tamelijk gave relatie met schootsvelden en inundatiezones.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.

* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19de eeuw zijn bewaard en nauwelijks zijn gewijzigd.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Torenfort Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Nieuwersluis Fort Nieuwersluis Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
C 968 Loenen
Naar boven