531365, Naarden

Cluster 9. Oostbatterij met aanleg.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

OOSTBATTERIJ MET AANLEG (voormalig lunet) als verdediging van de damsluis in de Karnemelksloot ten zuidwesten van de Vesting Naarden. Naarden ligt op de hoge gronden tussen het Naardermeer en de Zuiderzee, die een acces vormden tot Amsterdam en was één van de belangrijkste vestingsteden van de Oude Hollandse Waterlinie. De waterlinie was primair gebaseerd op inundatie van laag gelegen gronden om zo de vijand de doorgang te beletten. Naarden lag echter op de hoge uitlopers van het Gooi, waardoor de inundaties werden bemoeilijkt. Besloten werd de hoge gronden af te graven. De Werken aan deKarnemelksloot zijn een onderdeel van de pogingen om water rond te vesting Naarden te kunnen vasthouden. In 1787 werd een damsluis aangelegd in de Karnemelksloot. Ter bescherming van de damsluis kwamen, eveneens in 1787, twee kleine, omgrachte, aarden lunetten tot stand aan weerszijden van de Karnemelksloot. Behalve voor de verdediging van de sluis dienden zij ook om de vijand te beletten Naarden langs de zuidzijde te passeren. De lunetten zijn in de Franse Tijd gesloopt, maar ten tijde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, rond 1873-1875, vergroot tot batterijen en in de wallen van bomvrije gebouwen voorzien. Ook de fortwachterswoning, geadresseerd Naardermeer 7, moet uit deze tijd dateren. Deze fortificaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie bleken al snel na de aanleg verouderd. Als gevolg van verbeteringen van het geschut kon van steeds grotere afstand effectief doel worden geraakt. Aan de oost- en zuidzijde van Naarden kwam in de mobilisatieperiode 1914-1919 daarom een verdedigingslinie van enige kilometers lengte tot stand, waarvan rond de Karnemelksloot diverse werken resteren. De schuilplaatsen met munitiemagazijnen op de batterijen werden in deze periode gesloopt. In 1939-1940 kwam een tankversperring op de dijk tot stand. De werken zijn sinds 1929 eigendom van de gemeente Naarden. Momenteel zijn ze in gebruik bij scoutinggroepen. De damsluis is gerestaureerd. Aan de noordzijde bevonden zich in oorsprong twee uit 1873 daterende bruggen, maar deze zijn verdwenen.

Omschrijving

OOSTBATTERIJ MET AANLEG (voormalig lunet) als verdediging van de damsluis in de Karnemelksloot nabij de Vesting Naarden. Eén van een tweetal in oorsprong uit 1787, maar in 1815 grotendeels gesloopte en in 1873-1875 in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie tot BATTERIJEN vergrote lunetten. Aanvankelijk waren het kleine, in de keel open verdedigingswerken met twee facen en aan weerszijden korte flanken, het geheel voorzien van opstelplaatsen voor geschut; later zijn de lunetten vergroot en voorzien van enkele bomvrije gebouwen. De AANLEG bestaat sinds die tijd uit een polygoon (onregelmatig zeskantig), omgracht aardwerk ten oosten van de damsluis in de Karnemelksloot. De (natte) gracht is aan de zuidkant (frontzijde) breder dan aan de andere zijden. De oorspronkelijke aarden borstwering van 7.00 meter breed en aan de frontzijde 5.00 meter hoog, is grotendeels bewaard gebleven. De aardwerken van de bomvrije gebouwen steken boven deze borstwering uit.

Waardering

De OOSTBATTERIJ MET AANLEG (voormalig lunet) uit 1787 en 1873-1875 is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw)

Het onderdeel is een voorbeeld van een aarden aanleg (batterij, eerder lunet) met aardwerken en gracht uit 1787 en 1873-1875.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex en vanwege de defensieve functie ten opzichte van accessen.

* Het onderdeel is vrij zeldzaam door de combinatie van twee ter weerszijden van de damsluis gelegen batterijen, die in oorsprong uit de Oude Hollandse Waterlinie dateren, maar binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn opgenomen en gemoderniseerd.

* Het onderdeel is tamelijk gaaf bewaard omdat de omgrachte batterij (lunet) nog grotendeels aanwezig en herkenbaar is, inclusief een deel van de aardwerken en gebouwen.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531365
Complexnaam
NHW-Werken aan de Karnemelksloot
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 9. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

WERKEN AAN DE KARNEMELKSLOOT

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

WERKEN AAN DE KARNEMELKSLOOT

Inleiding complex

De WERKEN AAN DE KARNEMELKSLOOT, die uit verschillende bouwperioden dateren, maken deel uit van de verdediging van de Vesting Naarden en meer in het bijzonder van een damsluis ten zuidwesten van de vesting. De vestingstad Naarden ligt op de hoge gronden tussen het Naardermeer en de Zuiderzee, die een acces vormden tot Amsterdam. Vanwege de grote militaire betekenis is er veel strijd geleverd om Naarden. De verdedigingswerken zijn steeds vernieuwd naar de jongste inzichten op militair-strategisch gebied. Naarden was één van de belangrijkste vestingsteden van de Oude Hollandse Waterlinie. De waterlinie was primair gebaseerd op inundatie van laag gelegen gronden om zo de vijand de doorgang te beletten. Naarden lag echter op de hoge uitlopers van Het Gooi, waardoor inundaties werden bemoeilijkt. Besloten werd de hoge gronden af te graven. De Werken aan de Karnemelksloot zijn een onderdeel van de pogingen om water rond te vesting Naarden vast te houden. In 1787 werd een damsluis aangelegd in de Karnemelksloot, die in rechtstreekse verbinding stond met de vestinggracht van Naarden. De Karnemelksloot mondt uit in de 's-Gravelandsche Vaart. Zonder de damsluis zou het inundatiewater rechtstreeks vanuit de Karnemelksloot afvloeien in de 's-Gravelandsche Vaart en van daaruit in de rivier de Vecht. Ter bescherming van de damsluis kwamen, eveneens in 1787, twee kleine, omgrachte, aarden lunetten tot stand aan weerszijden van de Karnemelksloot. Behalve ter verdediging van de sluis dienden zij ook om de vijand te beletten Naarden langs de zuidzijde te passeren. Dat deze strategie niet helemaal werkte, bewijzen de Pruisische en de Franse bezettingen die tussen 1787 en 1814 plaatsvonden. De lunetten aan de Karnemelksloot werden toen zelfs ten dele gesloopt.

In 1815 was Naarden weer in Hollandse handen. In hetzelfde jaar kwam ook de Nieuwe Hollandse Waterlinie formeel tot stand. De Vesting Naarden en bijbehorende werken werden binnen de waterlinie opgenomen, maar vooralsnog kwam het niet tot een actieve verbetering van de verdedigingswerken. Dat gebeurde pas in 1868-1870 met de bouw van het zogenoemde Offensief voor Naarden en vooral nadat in 1874 de Vestingwet van kracht was geworden. Aan de Karnemelksloot werden in de jaren 1873-1875 de voormalige lunetten (daarna batterijen genoemd) belangrijk vergroot en voorzien van zware, aarden wallen en bruggen aan de noordwestzijde. Centraal op elk van de lunetten kwam een wachthuis tot stand en aan de zuid- of zuidoostzijde een schuilplaats met munitiemagazijn. Naar de toenmalige maatstaven waren deze aangeaarde gebouwen met dikke muurwerken bomvrij. De fortwachterswoning aan de noordzijde van de westbatterij moet eveneens uit deze periode dateren. Ook binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie was de verdediging van de damsluis niet de enige functie van de Werken aan deKarnemelksloot. Zij moesten tevens voorkomen dat Naarden aan de zuidzijde werd gepasseerd via de dijk langs het Naardermeer, het hoge terrein ten westen van Bussum en de van de vesting afgekeerde glooiing van de spoorweg naar Hilversum. Eventueel konden vanaf de westbatterij (westelijke lunette) vijandelijke aanvalswerken die vóór het front Promers-Turfpoort van de Vesting Naarden lagen, in de flank worden beschoten.

De fortificaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie bleken al snel verouderd. Als gevolg van verbeteringen van het geschut kon van steeds grotere afstand effectief doel worden geraakt. Daarom werd ervoor gekozen tijdens de mobilisatieperioden van 1914-1919 en 1939-1940 extra verdedigingswerken aan te leggen vóór de eigenlijke fortificaties, namelijk in de vorm van schuilplaatsen, groepsnesten, geschutskazematten en versperringen. Aan de oost- en zuidzijde van Naarden kwam in de mobilisatieperiode 1914-1919 een verdedigingslinie van enige kilometers lengte tot stand. Bij de Karnemelksloot zijn prikkeldraadversperringen en schuilplaatsen aangelegd. Tussen de werken en de vesting werden nieuwe batterijen en infanterieloopgraven opgeworpen, met daarbij ook betonnen drinkwaterreservoirs. Tevens sloopte men de bomvrije schuilplaatsen met munitiemagazijnen op de lunetten.

In 1926 werden de Werken aan de Karnemelksloot, gelijktijdig met de Vesting Naarden, officieel als verdedigingswerk opgeheven. Wel kwam tijdens de mobilisatie van 1939-1940 een tankversperring tot stand aan de zuidzijde van de sluis in de Karnemelksloot. De Werken aan de Karnemelksloot zijn al vanaf 1929 eigendom van de gemeente Naarden. Momenteel zijn ze in gebruik bij scoutinggroepen. De damsluis is gerestaureerd. De oorspronkelijke bruggen over de fortgrachten zijn gesloopt. Ze verbonden de werken via korte wegen en een oeververbinding over de Karnemelksloot met dijkweg Naardermeer.

Van de Werken aan de Karnemelksloot resteren de damsluis, de omgrachte lunetten met vervallen aardwerken en de bomvrije wachthuizen A en B, evenals de fortwachterswoning ten noorden van de westelijke lunette. Tevens bevindt zich in het voormalige inundatieveld direct aan de noordwestkant van de westelijke lunette, een scherfvrije schuilplaats Type 1915. Aan de dijk richting Naarden resteren twee drinkwaterreservoirs uit de mobilisatieperiode 1914-1919 en aan de zuidzijde richting 's-Graveland ligt het restant van een tankversperring uit 1939-1940.

Ligging en relatie met andere complexen

Het complex WERKEN AAN DE KARNEMELKSLOOT beslaat diverse bouwperioden van 1787 tot 1939-1940 en ligt in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, op de moeilijk of niet inundeerbare hoge gronden rond Naarden, tussen de Zuiderzee (IJsselmeer) en het Naardermeer. De werken liggen op ongeveer een kilometer ten zuiden van de Vesting Naarden en dienden ter verdediging van de damsluis ter plaatse. Omdat Naarden van zeer groot militair-strategisch belang was vanwege de afsluiting van de directe toegang tot Amsterdam, moesten de Werken aan de Karnemelksloot bovendien voorkomen dat Naarden aan de zuidzijde werd gepasseerd. Daarom verdedigden zij ook de dijk langs het Naardermeer, het hoge terrein ten westen van Bussum en de van de vesting afgekeerde glooiing van de spoorweg naar Hilversum. Eventueel konden vanaf de Westbatterij (westelijke lunette) vijandelijke aanvalswerken die vóór het front Promers-Turfpoort van de vesting Naarden lagen, in de flank worden beschoten. De complexen Werken aan de Karnemelksloot en Vesting Naarden horen dus bij elkaar op zowel het macro-niveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, als het meso-niveau van de beide complexen, die dezelfde niet inundeerbare terreinen en lineaire accessen tot Naarden en Amsterdam verdedigden en het micro-niveau van de direct aan elkaar verbonden objecten, zoals de vestinggracht met de damsluis en de Westbatterij met de Promers-Turfpoort.

Ten zuiden en oosten van Naarden liggen de complexen Offensief voor Naarden en Voorstelling Naarden / Infanteriestelling Fransche Kamp. Het complex Werken aan de Karnemelksloot houdt op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie verband met deze complexen, maar is ook op mesoniveau vergelijkbaar, omdat zij alle behoren tot de vooruitgeschoven verdedigingswerken van de Vesting Naarden. Ten westen van de Werken aan de Karnemelksloot ligt het complex Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam. Daarmee bestaat een rechtstreeks verband omdat de Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam bedoeld zijn ter verdediging van een aantal lineaire accessen, waaronder de ¿s-Gravelandsche Vaart. De Karnemelksloot watert direct af op de ¿s-Gravelandsche Vaart en staat via de vaart weer in verbinding met de rivier de Vecht, die de westelijke grens van de Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde. Alle hier genoemde complexen behoorden in mei 1940 organisatorisch en logistiek tot de Groep Naarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Omschrijving complex

De WERKEN AAN DE KARNEMELKSLOOT liggen ongeveer een kilometer ten zuiden van Naarden aan de rand van het Naardermeer (westzijde) en een relatief recent tot stand gekomen woonwijk (oostzijde). Het complex omvat een tweetal aarden batterijen (lunetten) ter weerszijden van de Karnemelksloot en de dijk langs het Naardermeer, eveneens ¿Naardermeer' genaamd. Tussen de batterijen bevindt zich een 18de-eeuwse damsluis. Aan de noordoostkant van de westelijke batterij staat de voormalige fortwachterswoning (Naardermeer 7). Van de batterijen is, behalve de omgrachting, een deel van de aardwerken bewaard en hiernaast ook de bomvrije wachthuizen A (westelijke batterij) en B (oostelijke batterij). Juist ten noordwesten van de westelijke batterij, staat verder een scherfvrije schuilplaats Type 1915. Iets noordelijker, tussen de dijk en de Karnemelksloot, liggen twee drinkwaterreservoirs als restant van de tussen de vesting Naarden en de Werken aan de Karnemelksloot opgeworpen veldversterkingen uit de mobilisatieperiode 1914-1919. Ten zuiden van de lunetten ligt het restant van een tankversperring uit 1939-1940. In samenhang met verschillende onderdelen kunnen nog grondsporen of resten aanwezig zijn.

De bescherming van het complex WERKEN AAN DE KARNEMELKSLOOT betreft de volgende complexonderdelen:

- DAMSLUIS

- WESTBATTERIJ MET AANLEG

- OOSTBATTERIJ MET AANLEG

- BOMVRIJ WACHTHUIS A

- BOMVRIJ WACHTHUIS B

- FORTWACHTERSWONING

- DRINKWATERRESERVOIRS

- SCHUILPLAATS TYPE 1915

- TANKVERSPERRING

Waardering complex

Het complex WERKEN AAN DE KARNEMELKSLOOT, dat bestaat uit onderdelen daterend uit diverse bouwperioden tussen 1787 en 1939-1940, is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw) c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw)

Het complex is een voorbeeld van een ensemble van een damsluis, omgrachte batterijen met bomvrije gebouwen, een wachterwoning en veldversterkingen uit de mobilisatieperioden 1914-1919 (schuilplaats type 1915 en drinkwaterreservoirs) en 1939-1940 (tankversperring). Het complex diende ter verdediging van de damsluis die een inundatiefunctie had en van de accessen aan de zuidzijde van de Vesting Naarden, evenals ter verdediging van de Vesting Naarden als zodanig.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Vesting Naarden, Offensief voor Naarden, Voorstelling Naarden en het Complex Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam en tot de accessen van Het Gooi, de Karnemelksloot en de ¿s-Gravelandsche Vaart. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex onderling. Ten slotte is hier - zeker voor wat betreft het noorden en zuiden - sprake van een redelijk gave relatie met het schootsveld en/of inundatieveld.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen van loopgraven, tankgrachten en dergelijke.

* Het complex is zeldzaam vanwege de bijzondere combinatie van een in de Nieuwe Hollandse Waterlinie hergebruikte, 18de-eeuwse damsluis, die daarom wordt geflankeerd door batterijen en diverse bouwwerken en veldversterkingen uit de 19de en 20ste eeuw.

* Het complex is vrij gaaf bewaard omdat de bouwwerken uit diverse perioden van de 18de tot en met de 20ste eeuw herkenbaar bewaard zijn gebleven.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Omwalling oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Naarden Werken aan de Karnemelksloot Ja
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
D 952 Naarden
Naar boven