Noordpoldergemaal, Muiden

Cluster 2. Gemaal met rest duiker en inlaat.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

GEMAAL MET REST DUIKER EN INLAAT als uit het einde van de 19e eeuw daterende en in het Interbellum ten behoeve van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aangepaste toevoeging aan het bestaande verdedigingssysteem door inundaties. Het gemaal met rest duiker en inlaat ligt bij het noordwestelijke uiteinde van de Naarder Trekvaart, in de noordoostelijke oksel van de T-kruising van de Noordpolderkade en de Noordpolderweg. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Door middel van een ingenieus systeem van sluizen, duikers, dammen, keerkaden, dijkcoupures, enzovoort kon het noodzakelijke waterpeil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd worden. Deels werd daarvoor gebruik gemaakt van bestaande civiele waterhuishoudkundige bouwwerken. Soms werden de werken (sterk) aangepast aan de militaire eisen. Een beperkt deel van de werken werd speciaal ten behoeve van de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebouwd.

Het gemaal met duiker en inlaat behoort tot de categorie van de in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie tot stand gebrachte bouwwerken: gemaal, duiker en inlaat zijn als één ontwerp tot stand gebracht. Het gemaal is in 1892 gebouwd om de Noordpolder Beoosten Muiden te bemalen, waarbij het ook kon worden ingezet om eventuele inundaties ongedaan te maken of te reguleren. De toegepaste sluis is een bijzonder type 'duikersluis'. Normaal gaat het om een afsluitbare koker onder een weg, door een dijk of dam voor het beheerst door- en/of afvoeren of het inlaten van water. Hier maakte de inundatieduiker echter deel uit van de fundering van het gemaal, terwijl de uitloop naar het kanaal werd overkluisd door een brug. Het water dat via de duikersluis of koker in de polder kon worden ingelaten, kwam vanuit het hoofdinundatiestation aan de Zuiderzee (IJsselmeer), via de grachten van de vesting Muiden in de Naarder Trekvaart.

Het gemaal is tot stand gekomen nabij een oude molenplaats. De molen zorgde van oudsher voor het waterbeheer in de Muiderpolder. De Muiderpolder wordt door de Naarder Trekvaart verdeeld in de Noordpolder Beoosten Muiden en de Zuidpolder Beoosten Muiden. De molen in de Noordpolder werd in 1892 opgevolgd door een stoomgemaal met inwendig scheprad, dat in 1935 is gemoderniseerd door plaatsing van een schroefpomp en een dieselmotor. Deze laatste is op zijn beurt - kort na de oorlog - vervangen door elektrische aandrijving. De schoorsteen, die rechts echter het gemaal stond, is gesloopt. Het vroegere opvoerwerktuig (het scheprad) was afkomstig van de Goudsche Machinefabriek; civiel ingenieur en ontwerper van het gemaal was H. Paul uit Gouda en de aannemer van de bouw was C. van Tilburg.

Het gemaal rust op drie parallelle kokers, waarvan de meest linkse ruimte gaf aan het scheprad en de bijbehorende waterinlaat en -uitloop, terwijl de beide andere als fundament van de stoominstallatie dienden. De middelste koker stond in afsluitbare verbinding met de inlaat en de uitlaat en vormde de inundatie-inlaat voor de polder. Bij de wijziging van het gemaal is ter plaatse van het scheprad een schroefpomp geïnstalleerd, waarmee het uit te malen water omhoog werd gezogen tot boven het vloeroppervlak, om daarna in de trekvaart te worden geloosd. Schroefpompen zijn omstreeks 1910 uitgevonden en werden in 1919 in Nederland geïntroduceerd. De ruimte voor het rad was toen overbodig, maar het buitenwerk van het gemaal op kanaalniveau rond de uitlaat van de pomp moest waterkerend worden gemaakt. De parallelle waterinlaat bleef hierbij intact. De uitloop van het gemaal naar de Naarder Trekvaart is in 2007 verwijderd en de oever is dichtgezet; het deel onder het gemaal, gevormd door de uitloop van de pomp, is gehandhaafd, net als de inundatieduiker onder het gemaal en - achter het gemaal - de verbinding met de inlaat. De zich iets verwijdende uitloop besloeg de volle breedte van de dijk, tot aan de voorgevel van het gemaal. Het verwijderde deel omvatte twee gemetselde (en gecementeerde) hoofden in de kanaaloever - toen verbonden door een brugdek met stenen of betonnen balustrade. Nu is er weinig of niets meer aan de kanaaloever te herkennen dat aan de uitlaat of de inundatieduiker herinnert, maar vermoedelijk is een deel van de waterinlaat aan de kanaalzijde nog onder het wegdek aanwezig.

De voorgevel van het gemaal moest vanwege moedwillig door de bezetter veroorzaakte oorlogsschade (om inundatie van de Noordpolder in de laatste oorlogsmaand te forceren) worden vernieuwd, waarbij de indeling is gewijzigd. Vóór het toebrengen van de schade was de voorgevel geblokt gecementeerd en voorzien van getoogde gevelopeningen op de begane grond en een radvenster in de tuitgevel. Buiten de voorgevel bleef het 19de-eeuwse gemaal, met de inventaris zoals die kort na de oorlog is geïnstalleerd, grotendeels behouden. Het (latere) opschrift op de vernieuwde voorgevel luidt: 'Noordpolder / 1892'. Omstreeks 2010 is de topgevel van de frontzijde onder meer voorzien van windveren en een makelaar. In de topgevel aan de achterzijde is een rond venster met diagonale kruisverdeling ingebracht. In de zomer van 2012 is de inundatieschuif links aan de voet van de voorgevel gedeeltelijk gereconstrueerd. Hierbij is het op de zolder van het gemaal terug gevonden, authentieke windwerk waarmee een schuif in de afsluiting van de inundatiekoker kon worden geheven, herplaatst en is de draaibare afsluiting van de koker tot enige decimeters diepte onder het maaiveld in hardhout gereconstueerd. Twee lage gemetselde muurtjes - waarvan één kwartrond - vormen een reminiscentie van de ondergrondse doorlaten van de beide kokers; een gereconstrueerd houten dek vormt een vlonder tussen beide muurtjes. De voorgevel is tegelijkertijd voorzien van een in cement uitgevoerde plint.

Omschrijving

GEMAAL nabij het noordwestelijk uiteinde van de Naarder Trekvaart, dat als civiel bouwwerk in één ontwerp tot stand kwam met een uitsluitend militaire inundatieduiker en inlaat en dat als zodanig zeldzaamheidswaarde bezit. Het voormalig stoomgemaal, gebouwd op een vrijwel vierkante plattegrond van ca. 7,75 x 8,25 m, is uitgevoerd in baksteen en wordt gedekt door een met gesmoorde holle pannen belegd zadeldak, met de nok haaks op de vaart. De indeling van de gevel aan de vaart is bij het naoorlogs herstel gewijzigd: een centrale getoogde toegang en twee grote getoogde vensters zijn vervangen door drie kleinere, betonnen, getoogde vensters. De plint is in iets donkerder steen uitgevoerd; in de topgevel een rond venster met diagonale kruisverdeling. Een vergelijkbaar getoogd venster in de linker zijgevel is op vergelijkbare wijze verkleind. Rechts van dit venster een grote gedenksteen van de eerstesteenlegging, op 18 juli 1892. In de rechter gevel is links een getoogde toegang gehandhaafd, terwijl rechts een rechthoekig venster is ingebracht. De achtergevel bevat een centrale, getoogde toegang met opgeklampte deur en rechts hiervan een groot, getoogd venster met ijzeren roeden en natuurstenen dorpel. Rechtsonder is een getoogde waterinlaat met kwartronde rollaag te zien. De binnenzijde van het kwartrond is in een latere bouwfase met baksteen dichtgezet. In het interieur onder meer een schroefpomp (Pannevis, Utrecht) en elektromotor (EMF, Dordt), een gele tegelwand met groene biezen, terrazzovloer en een met houten delen beschoten kap.

De REST DUIKER EN INLAAT bestaat uit een alleen voor militaire doeleinden gebouwde, gewelfde inundatiedoorvoer onder het gemaal, samen met een zichtbare en een niet meer zichtbare aansluiting hiervan op de civiele in- en de uitlaat van het gemaal. Het Gemaal Noordpolder rust op een fundering van een drietal parallelle gewelven, waarvan het linkse voorheen de in- en de uitlaat van het waterrad huisvestte, maar dat sinds een ombouw, in 1935, een schroefpomp draagt. De middelste van de drie gewelven is gebouwd als duiker en vormde de doorvoer van inundatiewater naar de polder. Aan kanaalzijde en aan polderzijde is aansluitend op het middelste duikergewelf een kwartronde, gemetselde verbinding gemaakt naar respectievelijk de uitloop en de inlaatkolk van het gemaal: samen vormden ze de inundatie-inlaat. Het kwartrond aan kanaalzijde was onder normale omstandigheden afgesloten door middel van schotbalken die ongeveer halverwege - dus 'kwartrond' waren aangebracht. De onderdelen aan deze zijde waren sinds 2007 niet meer zichtbaar, maar door gedeeltelijke reconstructie en herplaatsing van het authentieke windwerk, in 2012, is er nu wel weer sprake van een historisch beeld. Het gemetselde kwartrond aan de polderzijde, dat eindigt op het oorspronkelijk oostelijk hoofd van de inlaatkolk, en het westelijk hoofd van de inlaatkolk, zijn intussen onzichtbaar geworden als gevolg van oeverwerken. De kolk is gedurende de periode waarin het waterwerk functioneerde enkele meters verlengd. Het kwartrond was afsluitbaar door middel van een (verdwenen) schuif aan de achtergevel van het gemaal. De hoofden zijn voorzien van schotbalksponningen; de metselwerken van de hoofden en het kwartrond zijn verbonden door een loopvloer en de latere vleugelmuren door een brug met hekwerk. Waardering

Het GEMAAL MET REST DUIKER EN INLAAT is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw)

Het betreft hier een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde, namelijk een speciaal voor gebruik als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geconstrueerde combinatie van een gemaal en een onderliggende duikergewelven als waterin- en uitlaten.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is een zeldzaam voorbeeld van een gemaal dat specifiek ten behoeve van militaire functies is in de fundering is voorzien van inundatieduiker.

* Het onderdeel is, ondanks moedwillige beschadiging door de Duitse bezetter, redelijk gaaf bewaard en laat zich in het veld, alsmede in het interieur tamelijk goed in zijn oorspronkelijke functie herkennen.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531328
Complexnaam
NHW-Betonnen werken Muiden e.o.
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 2. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

COMPLEX BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG

Inleiding

Het complex BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG is een 20ste-eeuwse toevoeging aan de reeds bestaande versterkingen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie nabij het dorp Muiderberg. De vesting Muiden is de meest noordelijke vesting van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In oorsprong was het de voorhaven en grensvesting van het Sticht. Later werd Muiden de voorpost van Amsterdam. De huidige omwalling van Muiden werd in 1577 aangelegd op kosten van de Staten van Holland en de stad Amsterdam. Grote verbeteringen aan de vestingwerken vonden plaats in 1677 en in de 19de eeuw. Muiden maakte tijdelijk deel uit van de Stelling van Amsterdam. De vesting diende ter afsluiting van de voormalige Zeedijk en de Naarder Trekvaart en verdedigde de in oorsprong uit 1674 daterende zee- en inundatiesluizen in de rivier de Vecht.

Ten zuiden en ten zuidoosten van Muiden lagen inundatievelden. Aanvankelijk vormden deze, samen met de oude fortificaties, een afdoende verdedigingsmiddel. Echter, als gevolg van de verbetering van het geschut, dat vanaf steeds grotere afstand effectief doel kon bereiken, waren de traditionele fortificaties aan het einde van de 19de eeuw verouderd. Daarom werden gedurende de mobilisatieperiodes van 1914-1919 en 1939-1940 langs de hele Nieuwe Hollandse Waterlinie - destijds behorende tot het zogenoemde Oostfront van de Vesting Holland - verdedigingswerken vóór de forten aangelegd. Ze bestonden uit veldwerken, betonnen schuilplaatsen, geschutskazematten, tankversperringen enzovoorts en werden in groepen of lineaire stellingen aangelegd of als solitaire elementen ter hoogte van een acces. Bij Muiden werden in 1939-1940 loopgraven aangelegd in de vestingwal. In de vesting zelf werden geen extra verdedigingsmaatregelen getroffen. Wel werden groepsnesten gebouwd direct ten oosten van Muiden. Ook langs de Vecht en de rijksweg Amersfoort-Amsterdam kwamen groepsnesten. De rijksweg dateert uit 1931 en vormde een nieuw acces in de inundatievelden. Daarom werden er twee clusters van drie V.I.S.-kazematten (Voorschrift Inrichten Stellingen) gebouwd, één ter hoogte van Muiderberg bij de Hakkelaarsbrug en één ten zuiden van Muiden. In beide gevallen betrof het een kanonkazemat met twee mitrailleurkazematten voor flankerend geschut. Tijdens de mobilisatie van 1939-1940 werd de rijksweg van tankversperringen voorzien en zijn teruggelegen groepsnesten aangelegd. Op de hoog gelegen IJsselmeerdijk, ten noorden van Muiden, kwamen ook tankversperringen tot stand.

Van de versterkingen uit 1931 en 1939-1940 is, onder meer door de verbreding van de rijksweg (nu: A 1), een deel verloren gegaan, zoals bijvoorbeeld twee van de zes VIS-kazematten (nl. de V.I.S.-kazematten Hakkelaarsbrug-Midden en Muiden-Midden) en de veldwerken. Wel resteren verschillende groepsschuilplaatsen van het type P, (delen van) tankversperringen met tetraëders, twee V.I.S.-kazematten en is er nog een restant van een koepelkazemat van het type G.

Ligging en relatie met andere complexen

Het complex BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG ligt in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het bevat betonnen werken waarvan het merendeel in de inundatievelden en aan accessen tussen Muiden en Muiderberg is gebouwd. Ten oosten van dit complex ligt het complex Betonnen Werken Muiderberg. Behalve op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie horen de complexen Betonnen werken Muiden-Muiderberg en Betonnen Werken Muiderberg ook op meso- en microniveau bij elkaar. Op mesoniveau betreft dit de relatie tussen de verdediging van de niet inundeerbare en de inundatievelden tussen Muiden en Muiderberg en op microniveau de verdediging van het acces rijksweg Amersfoort-Amsterdam. Organisatorisch en logistiek gezien behoorden beide complexen in mei 1940 tot de Groep Naarden, vak Muiden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Ten zuiden van het complex liggen de forten Uitermeer en Hinderdam en het complex Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam, die het acces de Vecht verdedigden. De relatie van de werken bij Muiden en de forten Uitermeer en Hinderdam is vooral gelegen op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en op mesoniveau in de verdediging van de rivier de Vecht en Vechtdijken. De voornoemde complexen en forten behoorden in mei 1940 organisatorisch en logistiek tot de Groep Naarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De betonnen werken Muiden-Muiderberg waren ingedeeld in vak Muiden, de forten en de Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam hoorden tot het vak Weesp.

Omschrijving

Het complex BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG kwam tot stand in 1931 en 1939-1940 en vormt het meest noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Een aantal werken ligt geclusterd nabij de Hakkelaarsbrug, in het oostelijke deel van het complex. De overige betonnen werken die tot het complex worden gerekend liggen in de directe nabijheid van de vesting Muiden. Tot de werken behoren ook een duiker, bedoeld voor de in- en uitlaat van inundatiewater, en een speciaal met voorzieningen voor inlaat van inundatiewater uitgerust gemaal.

De geclusterde werken nabij de Hakkelaarsbrug liggen in de inundatievelden en bestaan uit een aantal groepsschuilplaatsen van het type P. Zij maakten deel uit van de groepsnesten die in 1939-1940 werden ingericht ter verdediging van de in 1931 aangelegde rijksweg Amersfoort-Amsterdam. Bij de Hakkelaarsbrug bevinden zich nog twee V.I.S.-mitrailleurkazematten: Hakkelaarsbrug-Noord en Hakkelaarsbrug-Zuid. Kazemat Hakkelaarsbrug-Noord maakt deel uit van het cluster Betonnen Werken Muiderberg. Bij de V.I.S.-kazemat Hakkelaarsbrug-Zuid resteert een aantal tetraëders.

De werken in het westelijke deel van het complex bestaan uit de V.I.S.-mitrailleurkazemat Muiden-West en de V.I.S.-kanonkazemat Muiden-Oost. De V.I.S.-kazematten liggen aan weerzijden van de rijksweg, iets ten zuiden van Muiden. Bij de kazemat Muiden-West is een restant van een koepelkazemat van het type G bewaard gebleven en tevens een groepsschuilplaats van het type P. De koepelkazemat en de schuilplaats hadden een functie in de verdediging van de rivier de Vecht en de Vechtdijken, van oudsher van belang als acces en vanwege de zee- en inundatiesluizen. Tevens vormde de Vecht de westelijke grens van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Helemaal aan de noordzijde van het complex, aan de IJsselmeerdijk, ligt het meest noordelijke, bewaarde verdedigingswerk van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het betreft een vrijwel intact gebleven tankversperring.

Het complex BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG kent geen specifiek te beschermen terreinaanleg, maar bevat een aantal objecten ter verdediging van Muiden (en indirect Amsterdam) en van enkele accessen. Mogelijk zijn nog sporen of resten van versterkingen of andere werken in het terrein aanwezig.

De bescherming van het complex BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG betreft de volgende complexonderdelen:

1 GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P

2 V.I.S.-KAZEMATTEN

3 TANKVERSPERRING MET TETRAËDERS

4 TETRAËDERS EN RESTANT VAN TANKVERSPERRING

5 GIETSTALEN KOEPELKAZEMAT TYPE G

6 GEMAAL MET REST DUIKER EN INLAAT

7 DUIKER

Waardering complex

Het complex BETONNEN WERKEN MUIDEN-MUIDERBERG is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19e en 20ste eeuw) c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw)

Het complex is een voorbeeld van geclusterde en in lineair verband geplaatste betonnen werken uit 1931 en 1939-1940 bedoeld voor accesverdediging en (in geval van de duikers) met inundatiedoeleinden.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot het complex Betonnen Werken Muiderberg en de accessen rijksweg Amersfoort-Amsterdam (A1) en de rivier de Vecht met oevers. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex. Tenslotte is hier, vooral in het westelijke en noordelijke deel van het complex sprake van een gave relatie met het schootsveld en/of inundatieveld.

* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige sporen van loopgraven, tankgrachten en dergelijke.

* Het complex is karakteristiek omdat het een duidelijk voorbeeld is van veldversterkingen die vooral in de mobilisatieperioden in de eerste helft van de 20ste eeuw werden aangelegd. De noodzaak daartoe was ontstaan omdat de oude fortificaties door de ontwikkelingen van nieuwe vormen van geschut niet meer aan de eisen van de tijd voldeden. Bij Muiden-Muiderberg zien we in groepen geclusterde versterkingen en werken ter hoogte van de accessen, zoals mitrailleur-, kanon- en koepelkazematten en tankversperringen.

* Het complex is redelijk gaaf bewaard omdat, ondanks de sterk toegenomen bebouwing in het oostelijke deel van het complex, zowel de groepsschuilplaatsen in hun onderlinge verband, als de meer solitair gelegen werken, naar aard en functie nog goed herkenbaar zijn.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Boerderijen, molens en bedrijven Gemaal (M) oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Noordpolderkade 1 1398 PD Muiden Ja
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
C 2530 Muiden
C 4055 Muiden
C 1748 Muiden
Bouwperioden
Start Eind Notitie Beschrijving
1892 1892 vervaardiging
Naar boven