Fortweg 9, Houten

Cluster 49.

Inleiding

BOMVRIJE FLANKBATTERIJ B met POTERNE en REMISE B met OPEN FLANKBATTERIJ als onderdelen van een type bomvrije bouwwerken dat zo veel mogelijk is voorzien van een aarden dekking en dat alleen noodzakelijke gevels aan de keelzijde bezit. Flankbatterijen zijn bedoeld om de gracht, vooruitstekende delen van de hoofdwal van een fort of vesting en het direct voorliggende terrein te bestrijken en ze bestaan uit schuin in de hoofdwal geplaatste kazematten of andere geschutsopstellingen. Hun flankerend vuur betekende dat de hoofdwal moeilijk benaderbaar was. Met de toename van de draagwijdte van het geschut, de kracht van de inslagen van projectielen en de explosieve kracht van (brisant)granaten werd het steeds moeilijker weerstand te bieden aan aanvallen. Verzwaring van metselwerk, toepassing van schokabsorberende metselsystemen (onder meer door middel van bogen), flauwe hellingshoeken en gebogen of juist puntige vormen, gebruik van beton - en later van gewapend beton - in steeds zwaardere uitvoering, was een van de manieren om de vestingwerken bestand te houden tegen toenemende aanvalskracht. Bovendien was het aanbrengen van aarddekkingen een goed middel gebleken om de energie te absorberen of te dempen. Dit is de reden waarom vele gemetselde of betonnen werken van een aardlaag of een frontbescherming van zand of aarde zijn voorzien. Afhankelijk van de periode van ontstaan - en daarmee van de te verwachten inslagkracht van projectielen - werd van 'bomvrije gebouwen' gesproken, wanneer ze werden geacht bestand te zijn tegen een van tevoren gedefinieerd aantal inslagen van zwaar kaliber.

Omschrijving

In de keel van het zuidoostelijke bastion ligt de uit 1878-1880 daterende BOMVRIJE FLANKBATTERIJ B met POTERNE en REMISE B met OPEN FLANKBATTERIJ. Deze batterij is qua opzet nagenoeg het spiegelbeeld van flankbatterij A. De remise op de verdieping van remise B is - anders dan die bij remise A - echter niet uitgebreid. De gemetselde gevel bestaat uit een licht gebogen muur met een drielaags rondboogvormige ingangspartij tot de POTERNE. Deze ingang kan met een dikke houten, dubbele deur worden afgesloten. Direct achter de ingang bevinden zich in de poterne twee buskruitmagazijnen, omgeven door een smalle gang. De poterne leidt verder naar twee kanonkazematten, waarna de poterne afbuigt naar de remise met OPEN FLANKBATTERIJ. De uitgang hiervan is dichtgemetseld. Direct naast de ingang van de poterne sluit een tweede gebogen keermuur hier op aan. Deze muur loopt in de kromming schuin naar beneden en is aan de bovenrand met vlechtingen afgewerkt. De verdieping van het gebouw bevat de REMISE B. De remise heeft een getoogde ingangspartij met dubbele houten deuren met aan weerszijden een getoogde vensterpartij. Het geheel wordt door een drielaagse rondboogvormige ontlastingsboog overspannen.

Waardering

De BOMVRIJE FLANKBATTERIJ B met POTERNE en REMISE B van het Fort bij 't Hemeltje is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: - het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), - de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een onderdeel dat een tamelijk gaaf voorbeeld is, zowel uit- als inwendig qua hoofdvorm en in indeling, van een bomvrij bouwwerk uit de jaren 1878-1880.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is representatief (karakteristiek) omdat het een goed en relatief zeldzaam voorbeeld is van een bomvrije flankbatterij met poterne en remise met open flankbatterij.

* Het onderdeel is goed bewaard omdat het in architectuur en detaillering de kenmerken uit de bouw- en de functionele tijd heeft behouden.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531131
Complexnaam
NHW-Fort 't Hemeltje
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 49.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

FORT 'T HEMELTJE

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

FORT BIJ `T HEMELTJE

Inleiding complex

Het FORT BIJ `T HEMELTJE is in opdracht van het Ministerie van Oorlog aangelegd in de jaren 1878-1881. Het betreft een omgracht, symmetrisch trapeziumvormig, pseudo-gebastioneerd fort dat diende ter afsluiting en verdediging van de Houtense Vlakte, een hooggelegen gebied dat niet inundeerbaar was. Tevens bestreek het fort de spoorlijn Den Bosch-Utrecht. Verder diende het fort om vijandelijke geschutsbatterijen te bestrijden en zo nodig andere forten flankerende vuurondersteuning te verlenen. Het fort is het meest zuidelijke onderdeel van de vooruit geschoven verdedigingslinie van de stad Utrecht en is één van de laatste forten die in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn aangelegd. Het fort dankt zijn naam aan de nabijgelegen boerderij 't Hemeltje. Op het fort zijn in bovengenoemde bouwperiode onder meer de flankbatterijen (A en B) met poternes naar de remises, remises (C en D) met wachtlokalen, een bomvrije kazerne van twee bouwlagen en een verdedigbare fortwachterswoning gerealiseerd. In 1885 zijn verschillende onderdelen uitgebreid in puin- of brikkenbeton. Op het fort zijn later nog diverse veranderingen doorgevoerd. Zo is de remise C met wachtlokaal afgebroken. In 1939 zijn op het fort twee gietstalen koepelkazematten gebouwd, waarvan één met afwachtingsdekking. Daarvan resteert, net als bij de meeste kazematten van dit type, alleen de betonnen onderbouw. Verder is de oorspronkelijke toegangsbrug vervangen door een aarden dam en heeft de oorspronkelijke artillerieloods in 1959 plaats moeten maken voor de huidige werkplaats.

Ligging en relatie

Het Fort bij 't Hemeltje vormt samen en in samenhang met de forten Ruigenhoek en Voordorp, het Werk aan de Hoofddijk, het Fort bij Rijnauwen en het Fort bij Vechten de zogenoemde tweede fortenlinie, die gebouwd werd in de periode 1867-1881 en die gelegen is op een afstand van 3500-4000 meter van de toenmalige stadsrand. Vanwege de grotere draagwijdte van het verbeterde getrokken geschut voldeed de eerste fortenlinie (De Gagel, De Klop, Blauwkapel, De Bilt, Vossegat en de vier Lunetten) niet meer: deze lag intussen te dicht tegen de stadsrand. Het Fort bij 't Hemeltje ligt in deze linie op het meest zuidelijke punt. Tijdens de mobilisatieperioden van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog werden in de nabijheid 'levende' veldversterkingen gerealiseerd in de vorm van loopgraven en kleine betonnen werken teneinde weerstand te kunnen bieden aan het vernieuwde aanvalsgeschut en nieuwe krijgsmethoden.

Omschrijving complex

Het ongeveer 7,5 ha beslaande FORT BIJ `T HEMELTJE bestaat uit een pseudo-gebastioneerd, symmetrisch trapeziumvormig aardlichaam, dat is omgeven door een natte gracht en waarop onder meer enige bomvrije gebouwen voorkomen. De grootste lengte is circa 275 m; de grootste breedte bedraagt circa 140 m. Direct buiten de natte gracht bevinden zich de buitenoevers, met hierop delen van onderhoudswegen en opgaand groen. De ontsluiting van het fort geschiedt via een gekromde weg aan de noordwestzijde of keelzijde, die vroeger uitkwam op de Utrechtseweg - nu op de Fortweg. Het fort omvat naast de aanleg met aardwerken, natte gracht, buitenoevers en dergelijke en naast verschillende zogenoemde bomvrije werken, een zeldzame, verdedigbare fortwachterswoning en relatief zeldzame flankbatterijen.

De bescherming van het complex Fort bij 't Hemeltje betreft de volgende complexonderdelen:

1 FORTAANLEG EN AARDWERKEN MET HOOFDWAL, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, REMISES, FLANKBATTERIJEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS, MET (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS) WEGEN EN MET OORSPRONKELIJK DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE

2 BOMVRIJE FLANKBATTERIJ A MET POTERNE EN REMISE A MET OPEN FLANKBATTERIJ

3 BOMVRIJE FLANKBATTERIJ B MET POTERNE EN REMISE B MET OPEN FLANKBATTERIJ

4 BOMVRIJE REMISE D MET WACHTLOKAAL

5 BOMVRIJE SCHUILPLAATS E

6 BOMVRIJE KAZERNE F

7 VERDEDIGBARE FORTWACHTERSWONING

8 GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G

9 WAARNEMINGSPOSTEN

Waardering complex

Het complex FORT BIJ 'T HEMELTJE is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg van 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar versterkt en verbeterd.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op - het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), - de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw) - het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een fort uit de jaren 1878-1881 en dat deel uitmaakt van de tweede fortificatiering rondom Utrecht.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en vanwege de functionele en fysieke samenhang met nabijgelegen complexen als het Fort bij Vechten, de Lunetten en complexen van kleine betonnen werken ten noorden en ten westen van het fort.

* Het complex is een tamelijk gaaf en karakteristiek voorbeeld van een vrijwel compleet fort van het pseudo-gebastioneerde systeem.

* Het onderdeel is representatief omdat het een goed voorbeeld is van de aanleg van een fort dat diende als onderdeel van een accesverdediging.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Fortweg 9 3992 LX Houten BY Ja
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
D 376 Houten
Bouwperioden
Start Eind Notitie Beschrijving
1878 1880 vervaardiging
Naar boven