Historie en ligging: De vroeger tot Huis Ruurlo behorende boerderij genaamd "de Klooster" bestaat als bouwplaats al aanzienlijke tijd en dateert in oorsprong mozelijk van 1712, gezien het jaartal op de (gedempte) ronde, uit vier delen samengestelde zand-stenen waterput voor de boerderij (BB 1712), al kan deze oak ergens anders vandaan komen. Vanwege de naam is een oude oorsprong echter zeer goed mogelijk. Het onderste deel van het muurwerk kan uit die tijd dateren, boven zijgevel- en borstweringshoogte is het muurwerk jonger, wellicht van rond 1900. De boerderij is gelegen in het buurtschap de Bruil op enig afstand van de Batsdijk, te midden van restanten van de originele erfaanleg zoals een fraaie leilinde voor de boerderij en enkele hoostamfruitbomen, waaronder een peer, appel en pruim. Tevens bevindt zich een grote eik langs de toegangsweg. Dwars achter de boerderij bevindt zich een waarschijnlijk in 1920 in traditionele stijl gebouwde schuur. Tijdens de bouw is een oude kist met papieren gevonden, waarvan echter na verzending op last van het kasteel naar de Universiteit van Leiden nooit meer iets is vernomen. De overige bijgebouwen vallen niet onder de monumentenbescherming. Plattegrond en opbouw: De eenvoudige, kleine boerderij is van het hallehuistype. De in kruisverband opgemetselde gevels zijn voorzien van een gepleisterde plint. Het wolfdak is belegd met rode oudhollandse pannen, voorzien van windveren en slechts aan de linkerzijde voorzien van een zinIcen mastgoot (benevens boven de ingang in de rechter zijgevel). In het linker dakschild bevindt zich een schoorsteen en een pan met aan de onderzijde voor het bakken ingekrast in sierlijke letters. Voorgevel: De voorgevel is asymmetrisch ingedeeld met de voormalige voordeur en voorkamerraam rechts van het midden. Deze openingen zijn voorzien van een vierlaags (anderhalf-steens) strek: de naastliggende lage vensters van een drielaags strek (driekwart-steens). De vensters zijn voorzien van gepleisterde lekdorpels en van luiken (vemieuwd?). De kozijnmaten zijn relatief mager. Het g,rote venster bezit een zes-ruits schuifraam, 2x(2+1), de kleine vier-ruits schuiframen, 2x(1+1). De voormalige ingang, met twee-ruits bovenlicht, is vervangen door een vier-ruits raam met houten borstwering. Onder het wolfs-eind een zaadzoldervenster afgesloten met rollagen onder en boven, met vier-ruits draairaam. In de gevel drie staafvorrnige smeedijzeren muurankers. Linker zijgevel: De linker zijgevel bezit ter plaatse van het voorhuis twee vensters, gepleisterde lekdorpels, met dubbele zes-ruits draairamen, waarvan het voorste raam met luiken. Ter plaatse van het achterhuis bevinden zich vier houten liggende vier-ruits stalramen en twee staldeuren, beeindigd met een gedrukte rondboog (vroeger drie stalramen en -deuren). Tegen het achterhuis een mestplaats. Achtergevel: De achtergevel is op traditionele wijze symmetrisch ingedeeld met deeldeuren, hoog geplaatst stalraam aan weerszijden (gietijzeren, rondboogvormig beeindigd met dubbel spitsboog roedeverdeling boven vierruits verdeling) en staldeuren aan de zijden. De deuren zijn korfboogvormig beeindigd. Twee paar muuran-kers bevinden zich t.p.v. de gebintstijlen ter hoogte van ankerbalk en hilde. Rechter zijgevel: In de rechter zijgevel bevinden zich naast een stalraam en -deur als in linker zijgevel een zijingang met niet-originele deur met aan weerszijden een venster met vier-ruits draairaam. Bijschuur: De bijschuur is op traditionele wijze opgezet met een wolfdak belegd met merendeels rode oudhollandse pannen. De langsgevels zijn gemetseld en voorzien van staldeuren, de kopgevels zijn van een gepotdekselde houten beschieting voorzien. De vrije gevel bezit deeldeuren en een zolderluik, de andere kopgevel is door een storend bijgebouw aan het zicht onttrokken.