Woningcomplex van 28 woningen in zeven rijen en blokken, gesitueerd rondom een centraal gelegen plantsoen en gebouwd in 1920 naar een ontwerp van de Leeuwarder architect Doeke Meintema. Het complex omvat de volgende onderdelen: Bosboomstraat 1 t/m 5 en Carel van Manderstraat 25: Bosboomstraat 7 t/m 13: Bosboomstraat 15 t/m 19 en Carel Fabritiusstraat 26: Bosboomstraat 2 t/m 6 en Carel van Manderstraat 27: Bosboomstraat 8 t/m 14: Bosboomstraat 16 t/m 20 en Carel Fabritiusstraat 28, en Carel van Manderstraat 21-23. De woningen zijn gebouwd in een sobere, maar voor de bouwtijd karakteristieke Interbellum-trant. Ze zijn herhaaldelijk gerenoveerd, in 1986-’87 en laatstelijk nog in 2007 (door Jelle de Jong architecten, Lemmer), waarbij het uiterlijk grotendeels behouden is gebleven, maar de indeling ingrijpend is gewijzigd. Het interieur van de woningen valt derhalve buiten de bescherming. De woningen zijn voorzien van ondiepe voortuintjes die van de openbare ruimte worden gescheiden door vernieuwde, gemetselde tuinmuren en/of hekpijlers. De bescherming betreft de complexmatige stedenbouwkundige opzet met een centrale, deels groene ruimte en het casco (exterieur en constructie) van de woningenrijen. Het betreft een symmetrisch opgezet complex van zes rijen woningen met er dwars op staande eindwoningen tussen de Karel van Manderstraat (noordzijde) en de knik in de overgang tussen de Ruysdaelstraat en de Carel Fabritiusstraat (zuidzijde). In de plattegrond heeft het complex de vorm van een kruis met het plantsoen als centraal gegeven. In de noord-zuid gerichte as van het complex loopt de straat tegen het plantsoen aan, splitst zich daar om zodoende om het plantsoen heen te lopen en aan de andere kant weer als een enkele straat verder te gaan. De straat en het plantsoen verdelen het complex in een oostelijke en een westelijke helft met elk drie rijtjes woningen van één bouwlaag onder een zadeldak, gedekt met de oorspronkelijke, rode holle pannen en met dakkapellen. De gevels zijn boven een met een rollaag afgedekte plint van bruine klinkers opgetrokken in schone bruine baksteen (het voegwerk is deels nog oud, deels vernieuwd). De gevels bevatten louter recht gesloten, onder rollagen staande gevelopeningen met nieuwe ramen en deuren. De gevels worden op diverse plekken verlevendigd door een decoratief gebruik van deels uitgemetselde baksteen. De lekdorpels van de vensters zijn eveneens vervaardigd van baksteen. De geveltoppen zijn afgedekt met een rollaag. Alle puntgevels zijn voorzien van uitgemetselde hoeken onder de dakaanzetten. De zuidelijke en de noordelijke beëindiging van het complex worden gevormd door de twee woningen die aan weerszijden van de Bosboomstraat staan en daar zowel de toegang tot het complexje als de afsluiting vormen. De met de langsgevels op de Carel Fabritiusstraat (nummers 26 en 28) en de Carel van Manderstraat (nummers 25 en 27) gerichte eindwoningen zijn spiegelbeeldig identiek. Ze bevatten een deur met smal, driedelig zijlicht en smal venster met tweedelig raam en een groter venster met vierdelig raam. De op elkaar gerichte, risalerende kopgevels van deze woningen bevatten een venster met zesdelig raam op de begane grond en een venster met roedeverdeling in het vierdelige raam in de geveltop. Aan de hoeken van het centrale plantsoen staan de eindwoningen met de langsgevels tegenover elkaar. De woningen hebben dezelfde gevelindeling en detaillering als de reeds genoemde eindwoningen. De vier rijtjes tussen de genoemde eindwoningen bevatten elk twee woningen, die zijn voorzien van een deur met smal zijlicht en een venster als die in de overige woningen. In het voorste dakschild staat voor elke woning een forse, rechthoekige dakkapel (vernieuwd in oude vorm) met een plat dak en een roedeverdeling in het driedelige raam. De twee tegenover elkaar staande rijtjes aan het plantsoen tussen deze eindwoningen hebben een symmetrische gevelindeling met in het midden een iets hoger opgaande gevelpartij met twee dwars geplaatste zadeldaken, waartussen een zakgoot ligt. Ook deze gevels zijn iets uitgemetseld onder de dakaanzet. Alle woningen zijn op de begane voorzien van een deur, een klein venster met tweedelig raam en een venster met zesdelig raam. De hoger opgaande middelste woningen zijn op de zolderverdieping voorzien van een venster met roedeverdeling in het tweedelige raam. In het dakschild boven de buitenste woningen staan forse, rechthoekige dakkapellen met een plat dak en een roedeverdeling in het driedelige raam. De toegangen tot de achterterreinen bevinden zich in overhoeks staande deuren in de hoeken van het plein. Deze deuren vormen tevens de verbinding tussen de woningblokken. De ondiepe voortuintjes worden aan de toegang gemarkeerd door vernieuwde, gemetselde tuinmuurtjes met ezelsruggen en hoger opgaande (hek)pijlers die het pad naar de voordeur markeren. Deze zijn een karakteristiek onderdeel van de stedenbouwkundig/ruimtelijke opzet en vallen ondanks het gegeven dat ze zijn vernieuwd onder de bescherming.