Zuidergrachtswal 18
Inleiding
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Na de Vrede van Munster in 1648 durft het stadsbestuur van Leeuwarden het aan om minder strikt om te gaan met het voorschrift van een vrij schootsveld voor het geschut op de stadswallen. Het duurt dan nog wel even voordat er op wat grotere schaal bebouwing verschijnt aan de overzijde van de stadsgrachten: dit gebeurt pas in het laatste kwart van de zeventiende eeuw. In de achttiende eeuw ontwikkelt de Grachtswal (Oostergrachtswal en Zuidergrachtswal) en het daarachter gelegen gebied (Achter de Hoven) zich tot een geliefde locatie voor buitenverblijven van de Leeuwarder elite. Uit oude stadskaarten zou kunnen worden opgemaakt, dat ook ter plaatse van het huidige pand Zuidergrachtswal 19-20 in de late zeventiende eeuw al bebouwing stond. Zeker is in elk geval dat er halverwege de achttiende eeuw een “huisinge en hovinge” is te vinden. Deze wisselen in 1768 voor 2.050 Carolusguldens van eigenaar: Beitske Visser, weduwe Horatius Boëtius Hanenburg, is de verkoopster en koopman-schipper Durk Klaases met zijn vrouw Aaltje Velt de nieuwe eigenaar. Tot dat moment heeft het geheel een huurwaarde van 40 gulden. Na een korte periode van leegstand, als zodanig ook geregistreerd in het Reëelkohier, een belastingregister op onroerend goed, stijgt de huurwaarde naar 60 gulden, een eerste indicatie voor een verbouwing en uitbreiding. In 1779 gaat het pand opnieuw in andere handen over. Orgelmaker Lambertus van Dam verwerft het voor 3.500 Carolusguldens. In een advertentie wordt het omschreven als een “zeer aanzienlyk Huis alwaar voormaals Koffyhuis is gehouden, voorzien van alderhande geryf, en agter het Huis een extra mooye tuin, en naast het zelve een nieuw getimmerd Graan-Pakhuis, zeer gepast voor een buiten leven, en ook voor een Graankoper, staande op de Gragtswal buiten Leeuwarden”. Wanneer Van Dam het huis in 1781 te koop aanbiedt (maar het uiteindelijk niet wordt verkocht) rept een advertentie over een “Nieuw getimmerde zeer plaisirige HUIZINGE”.* Het verschil tussen de koopsommen van 1768 en 1779, de stijging van de huurwaarde van 1768 op 1769, én de omschrijving in de advertentie van 1781 vormen tezamen meer dan een sterke aanwijzing dat het pand in 1768-1769 grondig moet zijn verbouwd of zelfs vernieuwd. In aanmerking genomen dat pilastergevels, zoals die van Zuidergrachtswal 19-20, tot laat in de achttiende eeuw in Friesland zijn toegepast en de verdiepingsbalken een karakteristiek laat-achttiende-eeuws kwartrond hoekprofiel hebben, is het aannemelijk dat het pand toen (grotendeels) is vernieuwd. Het valt niet helemaal uit te sluiten, dat fragmenten van het pand nog wel uit de tweede helft van de zeventiende eeuw dateren. De oorspronkelijke staat van het woonhuis in 1768 is min of meer te herleiden van een foto uit circa 1915 en de verbouwingstekening uit 1913. Het bestond uit een voorhuis (dwarspand) en een achterhuis dat aan de oostzijde ruim een meter smaller was. Het voorhuis had twee bouwlagen met een zolder onder een zadeldak met hoekschoorstenen. De zes traveeën brede voorgevel was opgetrokken in baksteen, op de foto licht van kleur (het zou kunnen gaan om een gele steen, maar evengoed kan de muur wit geverfd zijn), en geleed door ionische pilasters. Deze laatste zijn gemetseld van iets donkerder baksteen en hebben een geprofileerd zandstenen basement en een dito kapiteel. De voorgevel eindigde in een geprofileerde kroon- en gootlijst op klossen, die korniste boven de pilasters. Op de situatie omstreeks 1915 ontbreekt een pilaster in het midden. Op de begane grond bevinden zich twee entrees, waar mogelijk oorspronkelijk een dubbelbrede, omlijste entreepartij heeft gestaan. Het is denkbaar dat daarboven, centraal in het voorste dakvlak, een grote omlijste dakkapel of een driehoekig fronton heeft gestaan. Binnen heeft het voorhuis op de begane grond vermoedelijk een ruime centrale hal gehad en in het verlengde ervan een gang naar en door het achterhuis. Daar het woonhuis in 1779 nog geen werkplaats in de tuin had, moet een deel van het oorspronkelijke voorhuis toen al als werkplaats zijn ingericht. Waarschijnlijk zijn er pas in het eerste kwart van de negentiende eeuw kleine aanbouwen voor het bedrijf aan de achterzijn verrezen. En rond 1800, maar in ieder geval vóór 1814, werd het woongedeelte opgedeeld in tweeën door een tussenmuur, de huidige westgevel. De foto uit circa 1915 toont de situatie inclusief deze wijziging. “ORGELFABRIEK”, staat er boven de twee woningentrees. De vensters daarboven waren van elkaar gescheiden door een muurdam. Alle vensters hebben zesruits schuiframen gekregen. De ruiten van de bovenramen op de begane grond zijn korter dan die van de onderramen. En elke woning heeft een vierkante dakkapel met een vierlichts raam. In 1814 wordt het pand opnieuw te koop gezet. Een citaat uit de advertentie: “Een zeer hechte en ruime HUIZINGE bestaande in 2 gangen en voordeuren, in 2 voorkamers, in 1 achterkamer, in 1 keuken, 1 kleinkamertje daarboven, 1 groot bovenvertrek met 6 schuiframen, voorts zolders, alles onder beschoten dak: achter de huizinge eene zeer groote en fraaije TUIN”. Weer blijft het pand onverkocht, waarna Lambertus de orgelmakerij aan zijn zonen Luitje Jacob en Jacob overdraagt. Lambertus sterft in 1820, Luitje Jacob en Jacob trouwen in 1822 resp. 1823. Luitje Jacob betrekt het westelijke woongedeelte, Jacob het oostelijke. Jacob overlijdt in 1839. Na de dood van Luitje Jacob in 1846 zetten zijn zonen Lambertus II, Pieter en Jacob II het bedrijf voort. Het pand gaat in 1848 in de handen van twee zonen over: het westelijke deel van Lambertus II, het oostelijke van Pieter. Het westelijke deel bestond “uit eene gang, een behangen en geplafoneerde kamer met 2 vensters aan de straat, schoorsteen met staande en liggende plaat, twee bedsteden plus kast, ruime keuken met 3 vensters aan de plaats, schoorsteen met staande plaat, opgemetseld fornuis met 3 gaten, een bedsteed, kasten ruime kelder, regenwaterpomp met koperen kraan en watersteen”. Het oostelijke deel was “Eene hechte Heerenhuizinge met plaats en fraaije tuin. Huis groot 78 el. Bestaande uit eene gang, eene behangen en geplafoneerde kamer met 2 vensters aan de straat, schoorsteen met staande en liggende plaat marmeren mantel en bedsteed”. In 1875 ondergaat de oostelijke helft van het woonpand een uitbreiding met een achterhuis, dat op zijn beurt in 1892 wordt vergroot door er een verdieping met zolder onder een mansardekap bovenop te zetten. Vóór 1887 is bovendien de westelijke helft uitgebreid. Deze uitbreiding is nog aanwezig, inclusief balklagen, sjabloonschilderingen en plavuizen. In 1888 worden Lambertus II en zijn zonen Luitje-Jacob II, Haije en Pieter Junior eigenaren van het totale complex, omschreven als “Sectie G., Nr. 3253, huis en erf groot een roede vijf el: Nr. 4349, huis acht en tachtig el: Nr. 5021, tuin en koepel tien roede vijf en tachtig el: Nr. 5022, orgelfabriek en erf één roede tachtig el”. Pieter jr. is vanaf 1909 enige eigenaar, tot hij het in 1917 afstoot. In dat jaar 1917 wordt het oostelijke deel gekocht door Albert Schootstra (Phoenix). Hij verwerft een “zeer hechte en geriefelijk ingerichte KOOPMANSHUIZINGE, gedeeltelijk bij den heer P. van Dam in eigen gebruik en ged. verhuurd, zoomede daarachter gelegen terreinen en FABRIEKSGEBOUWEN, waarin sedert jaren is gevestigd de orgelfabriek van de heer P. Van Dam, ter gezamenlijke grootte van 1195 m2”. De westelijke helft van het oorspronkelijke voorhuis wordt dan gesloopt om plaats te maken voor een nieuw fabrieksgebouw met kantoor, het nog altijd bestaande bedrijfspand van de Kantoorboekenfabriek Scheepstra (Zuidergrachtswal 18, bouwjaar 1917). Behalve het woonhuisgedeelte wordt ook een achttiende-eeuws pakhuis ten oosten van de orgelfabriek neergehaald. De vrijgekomen ruimte wordt benut voor een uitbreiding van de fietsenfabriek in oostelijke richting. Zeer waarschijnlijk is in de huidige oostgevel ter hoogte van de begane grond nog een muurdeel van het gesloopte pakhuis opgenomen, een muurdeel dat ook aan de buitenzijde (achterkant) zichtbaar is. Wat precies de achterliggende reden voor de verschuiving in oostelijke richting geweest, is niet bekend, maar bijzonder was deze wel. Het bouwplan uit 1917 is bewaard gebleven. Niet alleen kwam er aan de oostzijde een bouwdeel bij, ook kreeg het pand er in plaats van de zolder over de volle breedte een verdieping onder een plat dak bij. De ionische pilasters ondersteunen daardoor niet meer een kroon- en gootlijst, maar worden gevolgd door een gepleisterd fries. Nog een opmerkelijk gegeven: van het gesloopte rechter deel van het woonhuis worden de vrijgekomen zandstenen onderdelen van de pilasters (basement en kapiteel) hergebruikt in het nieuwe oostelijke gedeelte. De extra (derde) bouwlaag krijgt eveneens pilasters, maar zonder kapiteel, en een eenvoudige lijst ter beëindiging van de gevel. Hierop komt over de gehele breedte de reclametekst PHOENIX RIJWIELEN te staan, terwijl op de borstweringen van de tweede en op die van de eerste verdieping in het midden PHOENIX RIJWIELEN FABRIEK wordt aangebracht. Tot slot wordt achter het nieuwe oostelijke deel nog een drielaagse aanbouw gerealiseerd. Dit casco, inclusief enkele kozijnen, raamhout en een sjabloonschildering is nog bijna volledig aanwezig. In de oostelijke zijgevel zijn nog oudere muurdelen waarneembaar, vermoedelijk van de zijgevel van het pakhuis. De bescherming geldt het (overgebleven deel van het) achttiende-eeuwse woonhuiscasco: exterieur en constructie, waaronder balklagen, alsmede de aanpassingen en uitbreidingen ten behoeve van achtereenvolgens de orgelmakerij en de fietsenfabriek, inclusief de nog aanwezige interieurafwerkingen (onder andere plafonds met sjabloonschilderingen). Exterieur: Deels uit 1768-1769 daterend woonhuis, in de late negentiende, maar vooral in de vroege twintigste eeuw verbouwd tot bedrijfspand. Oorspronkelijk dwarsgeplaatst pand, twee bouwlagen hoog, in het begin van de twintigste eeuw versmald aan de westzijde en verbreed aan de oostzijde, en over de volle breedte met een gedrukte derde bouwlaag onder een plat dak verhoogd. Achter het oostelijke deel een fabrieksaanbouw als uitbreiding, waarschijnlijk uit 1917. De in baksteen opgetrokken, zes traveeën brede voorgevel heeft een pleisterlaag (XXa) en wordt beëindigd door een eenvoudige gootlijst. De circa twee meter hoge plint is voorzien van rustiek sierpleister, bewerkt met een bos riet (1917?). De muurdammen van de eerste twee bouwlagen hebben pilasters met een zandstenen basement en een zandstenen ionisch kapiteel (1768). De muurdammen van de derde bouwlaag hebben eenvoudige pilasters (XXa). Alle muuropeningen zijn recht gesloten. Een deel van de vensters heeft nog een originele laat-achttiende-eeuwse kozijnen met pen-gat verbindingen (op de eerste en tweede bouwlaag de kozijnen van de vier meest westelijke traveeën). De oostelijke travee, ontstaan door uitbreiding met een belendend perceel (XXa), is breder dan de overige. De begane grond heeft van oost naar west gezien respectievelijk een entreepartij met twee gekoppelde zijlichten (XXa), drie vensters met tweeruits schuiframen (XXa) en een tweede entreepartij (XXa). Beide voordeuren hebben geen historische waarde (XXd). De eerste verdieping heeft van oost naar west gezien een venster met een zesruits schuifraam, geflankeerd door zijlichten met een drieruits schuifraam (XXa), en vier vensters met zesruits schuiframen (XXa?). De tweede verdieping (ca. 1917) heeft van oost naar west gezien respectievelijk een venster met een vierruits schuifraam met gekoppelde zijlichten met een tweeruits schuifraam en vier vensters met vierruits ramen. De bedrijfsvleugel aan de achterzijde is drie gelijke bouwlagen onder een plat dak hoog. De scheiding van de bouwlagen wordt gemarkeerd door reeksen eenvoudige muurankers. De gevels zijn opgetrokken van gele baksteen (wit gesausd). De oostelijke gevel is nagenoeg blind op een venster op de derde bouwlaag na. Halverwege deze gevel bevindt zich een verticale inspringing over de volle hoogte. Vanaf dit punt bestaat het meest noordelijke deel van deze gevel op de begane grond en de eerste verdieping uit metselwerk, onregelmatiger en waarschijnlijk ouder dan het overige metselwerk. De inspringing markeert daarmee mogelijk de plek van de achtergevel van het pakhuis dat in 1917 plaats maakte voor de huidige bedrijfsvleugel. De zuidelijke kopse gevel is geheel blind, maar heeft blijkens bouwsporen enkele muuropeningen gehad. Te zien zijn enkele invullingen van afwijkend (jonger) metselwerk waarboven zich rollagen uit 1917 bevinden. Op de scheiding van de tweede en de derde bouwlaag bevindt zich een regelmatige reeks gemetselde consoles, waarvan de oorspronkelijke functie niet duidelijk is. De westelijke gevel is op de begane grond aan het zicht onttrokken. Op de verdiepingen is deze gevel geopend met reeksen recht gesloten vensters, deels nog in oorspronkelijke staat (1917). Interieur: Door de twintigste-eeuwse verbouwingen zijn de oorspronkelijke indelingen van het voor- en achterhuis en het in 1875 en 1892 gebouwde achterhuis grotendeels verdwenen. Wel zijn oorspronkelijke balklagen op de begane grond en de eerste verdieping behouden gebleven in het nog bestaande gedeelte van het woonhuis. Op de begane grond hebben de balken geen profilering. Het is denkbaar dat deze balken dateren uit de zeventiende eeuw en horen bij een voorganger van het laat-achttiende-eeuwse woonhuis. De balklaag op de verdieping heeft kwartrond hoekprofielen, kenmerkend voor de bouwtijd van het woonhuis (1768-1769).
| Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
|---|---|---|---|---|
| Woonhuis | – | – | Oorspronkelijke functie | – |
| Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Zuidergrachtswal | 20 | – | 8933AE | – | – | – | – |
Inleiding
Zeven traveeën breed pand onder schilddak, boven de ingang overgebouwde erker bekroond met snijwerk, XVIII.
Inleiding