Bagijnestraat 57
Uitwendig modern gebouw op middeleeuwse kelders, ook nog muren en balklagen van het Bagijnenklooster.
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Woonhuis uit het tweede kwart van de achttiende eeuw. In 1580 legde de stad beslag op alle kerk- en kloostergoederen, ook de grond en gebouwen van het Sint-Annaconvent of Grauwe Bagijnenklooster aan de noordzijde van de Bagijnestraat. De nieuwe eigendomsverhoudingen maakten het mogelijk om in de eerste helft van de jaren-1580 een begin te maken met een nieuwe noord-zuid verbinding door het stadsgebied tussen het Oldehoofsterkerkhof en de Beijerstraat: over het kloosterterrein werd de Bollemanssteeg gerooid die de Grote Kerkstraat met de Bagijnestraat verbond. Het preciese jaar van aanleg is onzeker. Eekhoff (1845) houdt 1582 aan, zonder aan te geven waarop hij zich baseert. Er is in elk geval in 1586 voor het eerst sprake van een “begoste [red: begonnen] nieuwe straet van de Grote Kerckstraet na de Bagynestraete”. Er wordt wel verondersteld dat het zuidelijke deel van de nieuwe straat al bestond als toegang tot de kloosterhof vanaf de Bagijnestraat. Op de oostelijke hoek van deze toegang stond een groot kloostergebouw, de westelijke belending van het nu nog bestaande Patershuis, en die beide ruimtelijke elementen hebben dan het geknikte zuidelijke verloop van de straat mede bepaald. Het karakter van een nieuwe verbinding die een ‘inbreuk’ vormde in een bestaande stedelijke structuur, is nog afleesbaar aan de bebouwing die er staat. Waar een nieuwe stadsuitleg in principe gelegenheid bood om diepe kavels uit te geven, moest aan de Bollemanssteeg, en enkele jaren later ook in het verlengde ervan aan de Nieuwesteeg, als het ware in de breedte worden gebouwd. Immers, achter de panden lagen de diepe percelen van de panden aan de hoofdstraten, in dit geval de Grote Kerkstraat en de Bagijnestraat. Zulke nieuwe straten over bestaande structuren zijn vaak te herkennen aan de ondiepe percelen en de dwarshuizen, panden met een daknok evenwijdig aan de straat in plaats van de gebruikelijke nok haaks op de straat. De panden aan de Bollemanssteeg met de huisnummers 6 tot en met 12 hebben nog steeds een dak waarvan de nok parallel aan de straat ligt. Hoe is de bebouwing in het zuidoostelijke deel van de Bollemanssteeg ontstaan, weliswaar in fasen? Het voormalige kloostergebouw op de hoek van de Bagijnestraat en de Bollemanssteeg was in de late zestiende eeuw in het bezit van dr. Duco Wiarda. Diens weduwe verkocht het in 1602 aan Jacques Balbian. Bij het pand hoorde een ruim erf dat de oostelijke zijde van de Bollemanssteeg begrensde en in noordwaartse richting doorliep tot aan een “dwarsstrate”, waarmee waarschijnlijk het latere Hofstraatje werd bedoeld. Daarmee was dus het gehele grondstuk waarop nu de panden Bollemanssteeg 4 tot en met 12 staan, in één hand. Er stonden ook al enkele ‘camers’ op het perceel, die door Balbian werden verhuurd. Op Johannes Sems’ vogelvluchtkaart uit 1603 heeft het zuidoostelijke deel van de Bollemanssteeg bebouwing in de vorm van een op het oog als een geheel gebouwd, eenlaags volume met een dwars zadeldak waarop vijf schoorstenen staan. Dit zou kunnen duiden op vijf of acht ‘camers’, afhankelijk van de mogelijkheid dat op de middelste drie schoorstenen telkens twee rookkanalen uitkwamen. Of Sems de situatie adequaat heeft weergegeven, is de vraag. Uit beschrijvingen in koopakten tussen 1602 en 1622 kan afwisselend worden opgemaakt dat er aan de Bollemanssteeg twee of drie ‘camers’ stonden ten noorden van het hoekhuis. Zeker is wel dat de ‘camers’ niet direct aansloten op het huis – meteen ten noorden van het huis moeten zich een poort en een inrit hebben bevonden. In 1622 of 1623 geraakte het hoekhuis na twee kort opeenvolgende transacties in bezit van de Leeuwarder magistraat. Het stadsbestuur richtte het pand in als Latijnse school en gaf het een monumentale entree via een poort aan de Bollemanssteeg, op de plek van de oude inrit. De school kon in 1624 in gebruik worden genomen. Bollemanssteeg 6 (en 4) werd weliswaar al eens in 1604 vermeld en nogmaals in 1611, beide keren als “camer van Jaques Balbian”, toch is de bouw- en eigendomsgeschiedenis van het pand pas vanaf 1624 ononderbroken te volgen. De Leeuwarder magistraat verkocht in dat jaar een "huysplaets en olde materiaalen daerop zijnde" naast de poort van de nieuwe Latijnse school. Het perceel reikte tot "op de gerechte helft van de drije olde camers aldaer gestanden hebbende ende alreeds afgebroken zijnde" en achter tot aan het hek van de toenmalige Bank van Lening, het nog bestaande Patershuis. De drie afgebroken ‘camers’ zijn stellig dezelfde geweest als de in de verkoopcondities van 1622 genoemde "drie camers acht(er) deese huijsinghe staende beginnende naest aen de voorschreven poort noordwaerts." Ter plaatse van de zuidelijke anderhalve kamer kwam een nieuw pand, de voorloper van het huidige Bollemanssteeg 4, en ter plaatse van de noordelijke helft van de drie geruimde ‘camers’ verrees Bollemanssteeg 6. Agge Wijbesz. en zijn vrouw Maaike Johannesdr. verkochten daar in 1625 “een nieuwe woninge ende hovinge ofte plaets” voor 581 goudguldens aan Binnert Binnerts. Onduidelijk is, hoe zij dit pand hadden verworven: hadden zij een ‘kaal’ perceel van de stad gekocht en daar zelf een huis op laten zetten of heeft iemand anders opdracht tot nieuwbouw gegeven en het nieuwe huis doorverkocht aan Agge en Maaike? Op het perceel van het huidige Bollemanssteeg 6 heeft dus eerst een ‘camer’ gestaan en later, vanaf de vroege zeventiende eeuw, een fors grotere, diepere woning, maar van beide panden is niets meer terug te vinden. Wanneer het pand opnieuw is verbouwd en verhoogd tot een tweelaags woonhuis met een hoog en dwars zadeldak tussen topgevels, kon dankzij archiefonderzoek worden vastgesteld. Het gebeurde in het tweede kwart van de achttiende eeuw. De huidige hoofdmassa en constructie dateren nog steeds uit die bouwperiode: muurwerk, onderdelen zoals de kozijnen en balklagen, een gedeelte van de inpandige structuur en ook interieurelementen. Het was de meester schoenmaker Johannes Vleugel die hier in 1739 een bestaand pand aankocht, dat bestond uit een "voorwoning" en drie andere woningen. In het jaar erop stond het blijkens de aanslag voor de Reële Goedschatting leeg en werd het verbouwd. Blijkens dezelfde belastingkohieren bewoonden verschillende personen het huis tot 1749: bij de verkoop in dat jaar werd het gekwalificeerd als "een nieuw gebouwde woning". Vleugel verkocht het pand dan aan Frans Exaltis, koster van de nabijgelegen Westerkerk: de koopprijs bedraagt 1750 goudguldens. Vleugel heeft dus in 1740 het bestaande pand zeer ingrijpend laten verbouwen of een geheel nieuw woonhuis laten optrekken. Op een foto uit omstreeks 1910 is het woonhuis nog in enigszins oorspronkelijke staat te zien (wel zijn onder meer een tweede entreepartij aangebracht en de ramen vernieuwd): de voorgevel bezit dan nog drie gevelstenen in de borstwering tussen de eerste en de tweede bouwlaag, de eerste allicht met ‘anno’ en de derde met het bouwjaar, terwijl op de middelste, mede gelet op de vagelijk zichtbare detaillering, vermoedelijk een alliantiewapen stond. In 1750 verkocht Exaltis het weer door voor nagenoeg hetzelfde bedrag als waarvoor hij het een jaar eerder verwierf. De koper was Johannes Snoek, leraar aan de naburige Latijnse school op de hoek van de Bagijnestraat met de Bollemanssteeg. Zijn weduwe droeg in 1789 het huis over aan de medicus dr. W. Folkersma, die er in 1832 nog steeds eigenaar van was. Tussen 1750 en 1832 moet aan de achterzijde van Bollemanssteeg 6 het een en ander zijn gewijzigd, zo valt uit archiefstukken op te maken. In de transportakte van 1750 werd het woonhuis nog omschreven als "een nieuw gebouwde en ter nering staande huisinge cum annexis staande ende gelegen in de Latijnsche Schoolstraat binnen voorschreven stad, bestaande in een groot voorhuis, een binnenplaats, waarop een put en bak met koperen kraanen, een groote voorkamer, daarin een bedsteed met kleerkasten, een gang, twee agterkamers, beide met bedsteeden en kleerkasten voorsien, agter een plaats, daarop een keuken, met bedsteed en spijskamer een bleekvelt en tuintie" (...) Het perceel omvatte toen dus ook een binnenplaats, een plaats, een bleekveld en een tuintje. Op de Kadastrale Minuut van 1832 is er echter alleen sprake van één, relatief kleine onbebouwde ruimte achter het huis met daarop een vrijstaand gebouwtje. De bouwhistorische aspecten van het pand vormen de bevestiging van de archivalische aanwijzingen. Het uit omstreeks 1740 daterende woonhuis is aan de achterkant vergroot met een vermoedelijk eenlaagse uitbouw, een serre-achtige uitbreiding, waarvan de (oostelijke) buitenmuur met vensteropeningen en –onderdelen die onmiskenbaar uit het eerste kwart van de negentiende eeuw dateren, nog aanwezig is. De twee laatste grote, verstorende verbouwingen moeten plaatsgehad hebben in de twintigste eeuw. In de periode van het Interbellum, vermoedelijk omstreeks 1930, is de voorgevel deels uitgebroken, kreeg de begane grond een grote bedrijfsdeur en de verdieping een erker. Op historische foto’s is te zien, dat de twee oorspronkelijke zuidelijke raamvakken traveeën met vensters waren. Na de Tweede Wereldoorlog is het pand ook aan de achterzijde nogmaals verbouwd, waarbij de vroeg-negentiende-eeuwse uitbouw is verhoogd – het metselwerk van grauwe baksteen vormt daarvan het fysieke bewijs. Het pand heeft aan het exterieur geen specifieke stijlkenmerken meer, behoudens kleine details zoals de geprofileerde deurneuten. Enkele interieuronderdelen bezitten nog wel stijlkenmerken die karakteristiek zijn voor de bouwtijd en zijn uitgevoerd in Lodewijk XIV-barok. De bescherming geldt het casco (exterieur en constructie), voor zover daterend uit de achttiende eeuw, en de nog aanwezige restanten van de indeling en interieurafwerking uit diezelfde periode. Exterieur: Pand (XVIIIb) op een ongeveer vierkante grondslag, met een diepte van ongeveer zes meter, van twee bouwlagen en een kapverdieping onder een dwarsgeplaatst zadeldak tussen topgevels, met een jongere uitbreiding (XIXa) aan de tuinzijde, die breder is dan het hoofdpand en zich ook uitstrekt achter de noordelijke belending. Voorgevel van vier traveeën breed, gemetseld van vermoedelijk rode/bruine baksteen (de gevel is geverfd). De voorgevel is niet in verband gemetseld met de uit gele baksteen opgetrokken zijgevels, maar is er tegenaan geplaatst en verankerd aan strijkbalken. Van het metselwerk van de voorgevel verkeert de linker, noordelijke helft nog in oorspronkelijke staat en is de rechter helft vernieuwd – de baksteenpenanten in dit zuidelijke deel zijn opnieuw gemetseld toen de erker en de brede doorgang zijn ingebroken. Alle muuropeningen zijn recht gesloten en staan onder een hanenkam. Van de vier resterende oude kozijnen zijn die in het tweede travee op de begane grond en beide op de tweede bouwlaag nog origineel (XVIIIb). Het kozijn in het eerste travee op de begane grond is vernieuwd (XX-B), maar staat op de originele hardstenen neuten met een zeldzame profilering (XVIIIb), wat erop wijst dat zich hier in de achttiende eeuw de entreepartij bevond. De kozijnen van de verdieping zijn de originele schuifkozijnen (XVIIIb) – de wisseldorpel zat halverwege, zodat boven- en onderraam even groot waren en een roedeverdeling moeten hebben gekend van vermoedelijk 3 ruiten hoog en 4 ruiten breed. De rechter helft van de voorgevel wordt in beslag genomen door een verstorende bedrijfsingang met daarboven een driezijdige erker. De kroonlijst met gootlijst die de voorgevel beëindigd is eenvoudig uitgevoerd. Daarboven staat een dwarsgeplaatst zadeldak, op het voorschild gedekt met oude Hollandse golfpannen, ongeglazuurde oranje op het onderste deel en gesmoorde op het hogere deel, en op het achterschild volledig met oranje Hollandse golfpannen. Op het voorschild aan de straat een eenvoudige dakkajuit. De zijgevels zijn puntgevels, gaaf muurwerk opgetrokken van klein formaat gele baksteen, afgelijst met een (niet-oorspronkelijke) rollaag, dun bestreken met kalkachtig pleister. De balklagen en kapconstructie zijn verankerd in deze gevels met eenvoudige staafankers (schieters). De linker, noordelijke zijgevel heeft een vierruits venster (XIXb?) in de westelijke hoek van de top ter verlichting van de vliering en een uitmetseling aan de achterzijde, zijnde de zijgevel van een uitbouw op de tweede bouwlaag. De steensdikke achtergevel is deels uitgebroken, op de begane grond ten behoeve van een bedrijfsfunctie en op de tweede bouwlaag ten behoeve van de naoorlogse vergroting (XX-B). Op de begane grond is van de achtergevel het gedeelte overgebleven in de linkerhelft van het pand. Interieur: Het dakbeschot rust op een kapconstructie, die nog dateert uit de oudste bouwtijd (XVIIIb), en bestaat uit vier spanten met pen-gat verbindingen en vierkante sporen daartussen. Ook de balklagen met erop liggende vloerdelen zijn nog (grotendeels) oorspronkelijk, de balken hebben kwartronde hoekprofielen. De inpandige structuur is voor een belangrijk deel vernieuwd. Beneden is nog een gedeelte van de oorspronkelijke indeling en afwerking aanwezig en herkenbaar. Achter de voorgevel bevindt zich een gemetselde wand die de ruimte op de begane grond opdeelt in een entreegedeelte (in de linker helft) en de vroegere leefruimten (rechts). In deze wand staan twee originele, rijk geprofileerde deurarchitraven. Ook in het resterende gedeelte van de achtergevel bevindt zich nog een doorgang met een paneeldeur.
| Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
|---|---|---|---|---|
| Woonhuis | – | – | Oorspronkelijke functie | – |
| Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Bollemanssteeg | 6 | – | 8911DW | – | – | – | – |
Uitwendig modern gebouw op middeleeuwse kelders, ook nog muren en balklagen van het Bagijnenklooster.
Eenvoudig pand onder zadeldak met voorschild, waarvoor dakkapel; rechte kroonlijst.
Hoekpandje Nieuwesteeg; 19e eeuws pand met afgeronde hoek; zesruitsvensters.