Groot en voornaam herenhuis, gebouwd in 1876-’77 voor H.D.F. Sixma baron van Heemstra. De bebouwingsgeschiedenis van het perceel waarop Grote Kerkstraat 20a-d (voorheen Grote Kerkstraat 22) staat, gaat terug tot de zestiende eeuw of nog eerder. Het huis met bijgebouwen dat er stond en voortdurend werd aangepast en verbouwd, behoorde toe aan leden van Fries-adellijke families of aan lieden uit kringen daaromheen of rond het Stadhouderlijk Hof. Later mengden zich hier ook mensen tussen uit het bestuurspatriciaat. In 1876 ging het bestaande woonhuis door verkoop over in handen van Henri Denis Francois Sixma baron van Heemstra (1837-1900), die ook een huis, wagenhuis en erf aan de Bollemanssteeg verwierf alsmede de oostelijke travee van het belendende Grote Kerkstraat 20 (rijksmonument 24203). Wat dit laatste pand betreft: door de oostelijke travee bij Grote Kerkstraat 22 te voegen, ontstond de curieuze situatie van een achttiende-eeuws pand dat oorspronkelijk een evenwichtige indeling van vijf traveeën met de entree in het midden had, maar sindsdien met vier traveeën een asymmetrisch aanzicht heeft. Na de sloop van het oude huis liet Heemstra hier in 1876-'77 een groter huis neerzetten (met bergplaats en erf, 9 are 15 ca.) met een aanbouw (huis, koetshuis en erf, 1 are 87 ca.), die ook toegankelijk was vanuit de Bollemanssteeg. Architect was mogelijk Jacob Izaäks Douma, een bekend Leeuwarder bouwmeester, die in 1873 Fogelsanghstate te Veenklooster voor dezelfde opdrachtgever had verbouwd. De douairiere Van Heemstra liet het complex in 1903 veilen. Kopers werden wijnhandelaar Albert Menalda (1857-1940) en de advocaat en bankier mr. Johannes Leonardus van Sloterdijck (1867-1942). Zij lieten een scheidingsmuur in het huis aan de Grote Kerkstraat aanbrengen, waardoor Menalda de beschikking kreeg over 2/3 van het pand, inclusief de ingangspartij en een wagenhuis in de Bollemanssteeg, en Van Sloterdijck het gedeelte daarvan oostelijk van de toegangsdeur, in combinatie met het huis Bollemanssteeg 35. In 1914 verhuisde laatstgenoemde naar Ossekop 9, waarna zijn huis werd gehuurd door de Provincie ten behoeve van de huisvesting van het centraal laboratorium van de in 1915 opgerichte Keuringsdienst van levensmiddelen en andere waren. Toen ook Menalda bereid bleek om zijn woonhuis te verlaten, kocht de Provincie in 1917 beide panden en nog een drietal woninkjes in de Kalksteeg erachter, waardoor er voldoende laboratoriumruimte ontstond. Eerst in 1922, toen ook de beschikking over no. 22A was verkregen, werden de verschillende opstallen naar een plan van architect Hendrik Kramer verbouwd en ingericht, waardoor 'een geheel is verkregen, hetwelk voldoet aan de eischen, die de dienst stelt'. Toen in 1969 de Keuringsdienst van Waren een nieuw gebouw aan de Oostergoweg had betrokken, kon het complex, door tussentijdse uitbreiding inmiddels 10 are 65 ca. groot, door de drukkerij Co. V. Jongbloed worden aangekocht. Een fraai stoephek voor het huis is in de laatste decennia van de twintigste eeuw vrijwel totaal vernield door het steeds zwaardere vrachtverkeer en is inmiddels geheel verdwenen. In het huis in de Grote Kerkstraat zal men tevergeefs zoeken naar opvallende betimmeringen. De oorspronkelijke achterbouw is afgebroken. Ten behoeve van de bedrijfsfunctie zijn in 1988 de vensters aan weerszijden van de entree vervangen door inrijdeuren. Nadat de drukkerij vertrokken was, stond het pand aanvankelijk enige jaren leeg. Eind jaren-1990 werd het in opdracht van Adema Bouwbedrijf met subsidies van de gemeente Leeuwarden gerestaureerd en verbouwd door architect Meine Gerbenzon, waarbij de begane grond tot kantoorruimte werd bestemd en op de bovengelegen bouwlagen twee grote appartementen werden gerealiseerd. Gerbenzon verving de bedrijfsdeuren door de huidige raampartijen. Het statige herenhuis heeft de voor de bouwtijd karakteristieke stilistische kenmerken, waarin het Eclecticisme een sterk classicistisch stempel heeft gekregen. De bescherming geldt het exterieur en de constructie en een deel van de oorspronkelijke indeling (tochtportaal, midden en trappenhuis). Exterieur: Het vanuit een enigszins scheluwe plattegrond, in schone en gepleisterde baksteen opgetrokken huis staat aan de voorzijde met drie bouwlagen onder een met zwart geglazuurde, gegolfde Friese pannen gedekt, afgeknot schilddak. Het lagere achterste deel van het pand staat met twee bouwlagen onder een eveneens met geglazuurde, gegolfde Friese pannen gedekt, afgeknot schilddak. De symmetrische voorgevel met middenrisaliet is op de begane grond voorzien van de oorspronkelijke entree en de voor een deel intact gebleven, met hardsteen beklede plint met profiellijst. De entree bestaat boven een hardstenen stoepje uit de originele porte brisée met gietijzeren deurgrepen en hoge deurlichten met een decoratief vormgegeven invulling van smeedijzer. De deuren staan onder een geprofileerd kalf en een recht gesloten tweedelig bovenlicht, dat oorspronkelijk getoogd was en bekroond door een kuif. De geprofileerde deurkozijnen zijn aan de bovenkant verbreed en worden beëindigd door een later toegevoegd blokkapiteel. De grote vensters aan weerszijden van de entree vervingen de vier oorspronkelijke, getoogde vensters. Tussen de begane grond en de eerste verdieping ligt een zware, grotendeels houten cordonlijst met geprofileerde randen. Deze lijst was oorspronkelijk minder zwaar en voorzien van kleine ventilatieopeningen. De tweede bouwlaag is voorzien van vijf getoogde vensters met T-ramen (waarvan de middenstijlen niet origineel zijn) binnen een geprofileerde omlijsting. De korte vensters op de lage derde bouwlaag (mezzanino) bevatten openslaande T-ramen. De gevel wordt beëindigd door een hoofdgestel met geprofileerde rand en een uitkragende kroonlijst die kornist over de middenrisaliet en wordt gedragen door gesneden klossen. De risaliet wordt bekroond door een driehoekig fronton met een diep staand, gemetseld timpaan met ovaal oeil de boeuf en een kroonlijst met ojiefprofiel. Vanaf de achterkant is de gepleisterde westelijke zijgevel van het achterste deel van het pand te zien. Hierin is op de begane grond een venster met driedelig glas-in-loodraam geplaatst De achtergevel maakt deel uit van het toegevoegde lagere volume. Deze gevel is eveneens gepleisterd en is in beide bouwlagen voorzien van recht gesloten gevelopeningen. Tussen de kruisramen op de verdieping voert een stel openslaande deuren naar een nieuw, stalen balkon. In het achterste dakschild van dit volume is een loggia opgenomen. Interieur: In het inwendige van het huis (voorste volume) is een deel van de oorspronkelijke ruimteopzet en enkele originele onderdelen bewaard gebleven. Het tochtportaal achter de voordeur bevat nog de oorspronkelijke, in een geprofileerd kozijn en onder een getoogd bovenlicht staande, openslaande deuren met geëtste decoraties in de hoge deurlichten. Beide zijwanden van het portaal bevatten een originele negentiende-eeuwse paneeldeur, die toegang geeft tot de belendende ruimten. In één van deze ruimten aan de centrale gang bevindt zich een vooroorlogse zuurkast, die stamt uit de periode dat de Keuringsdienst het pand gebruikte. De trap (steektrappen met een tussenbordes) in het huis, is voor een belangrijk deel in de oorspronkelijke staat bewaard. Vanaf het tussenbordes tussen de begane grond en de eerste verdieping is de trapleuning van de steektrap voorzien van gedraaide spijlen en geprofileerde handlijsten op de leuning en aan de trapwanden. De trap loopt als wenteltrap met breed tussenbordes en korte steektrap door naar de tweede verdieping en de zolder, waar alle trapdelen zijn voorzien van een trapleuning met gietijzeren spijlen en geprofileerde handlijsten. Het trapgat is afgeschermd door een balustrade met identieke onderdelen, alsmede een trappaal. Op de verdieping behoren de balkenplafonds en een reeks paneeldeuren tot de oudere onderdelen. Bijzonder is een bewaard gebleven houten wand met bedsteedeur, poepdoos en diggelkast. Op de zolder van is één van de spanten in het zicht gelaten.