Reeks van vijf, in de bouwtekening als “herenhuizen” aangeduide koopwoningen met voortuin, gebouwd in 1907. De woningen zijn gebouwd op een terrein waar vroeger de buitenplaats Mariënburg was gesitueerd. De bouwondernemer was Coenraad Lerk, die ook het ontwerp leverde. De eerste eigenaar van de rechter woning (Achter de Hoven 116a) was volgens een stichtingssteen uit 1907 de familie Propstra. Het rijtje woningen is gebouwd in de destijds in zwang zijnde, aan de Art Nouveau verwante Vernieuwingsstijl. Exterieur: Het exterieur van de huizen verkeert nog in vrij complete staat, ofschoon hier en daar onderdelen ontbreken. Het evenwijdig aan de straat staande en daaruit teruggerooide rijtje van woningen is boven een uitgemetselde plint met schuine rand opgetrokken in schone baksteen en verblendsteen, vanuit een scheluwe plattegrond. Het rijtje staat met twee bouwlagen onder een plat dak. De gevelopeningen zijn recht gesloten. De representatieve voorgevel is samengesteld uit (om en om) drie geveldelen van roodbruine baksteen en twee geveldelen van gele verblendsteen, waardoor een gevarieerd, expressief gevelbeeld is ontstaan. Dit wordt nog versterkt door de risalerende ingangstraveeën en het decoratief gebruik van steen in van de rest van de gevel afwijkende kleuren en met de gevels contrasterende elementen van wit geschilderde kunststeen. Alle, in de risalieten staande voordeuren zijn de oorspronkelijke, boven hardstenen stoepjes staande paneeldeuren met roedeverdeling in het deurlicht met bolglaasjes en onder kalven met bloktandfries en bovenlichten met roedeverdeling met getint glas of glas-in-lood (116a). Alle vensters staan tussen wit geschilderde lateien van kunststeen en hardstenen lekdorpels met afzaat en zijn voorzien van bovenramen en bovenlichten met een roedeverdeling en getint glas (116a-b-c). In de linker woning zijn deze vervangen door glas-in-loodramen. De buitenste en de middelste woning met de in hoofdzaak bruinrode gevels (116a, c en e) bezitten op de begane grond een erker met schuine zijden, waarin de vensters tussen hardstenen lekdorpels met afzaat en lateien van wit geschilderde kunststeen staan. De erkers hebben een plat met iets uitkragende rand op klossen. Alleen de erker van 116a is nog voorzien van de oorspronkelijke houten balustrade. Op het erkerplat komen twee stel openslaande deuren uit. Deze staan onder bovenlichten en een latei van wit geschilderde kunststeen. De voordeur staat onder een segmentboogvormige ontlastingsboog van gele verblendsteen met aanzetstenen van wit geschilderde kunststeen en een met verblend-/baksteenmozaïekjes ingevuld boogveld. Het bovenraam van het verdiepingsvenster staat tussen uitgemetselde pinakels met een basis van kunststeen. Deze liepen oorspronkelijk door tot boven de daklijst, waar ze werden bekroond door een decoratieve kunststenen kop (deze bekroningen zijn bij 116a, c en e alle verdwenen). De over de gehele breedte van de gevel doorgetrokken gevelbeëindiging bestaat uit een hoofdgestel met een geprofileerde tandlijst aan de onderkant en een iets uitkragende, geprofileerde kroonlijst, die rust op gesneden klossen. De versieringen in het metselwerk tussen de lijsten versterkt de decoratieve opvatting van de gevel. De risalieten van de twee in gele verblendsteen opgetrokken gevelpartijen zijn vergelijkbaar met die van de eerder genoemde drie. De risaliet van 116d heeft, als enige, nog de oorspronkelijke pinakels met kunststenen kop. De gevelpartijen rechts van de entree bevatten twee vensters op de begane grond. Op de verdieping bevindt zich een balkon met een op drie, versierde consoles liggende voetplaat en een houten hek, die bij 116d is verdwenen. De nog originele balkonbalustrade van 116b is voorzien van decoratief bewerkte houten hekken tussen hoger opgaande gesneden houten balusters. Op het balkon komt een stel openslaande deuren uit. Deze worden aan beide zijden geflankeerd door een smal venster. Balkondeuren en ramen staan onder één brede, gemeenschappelijke latei. De rechter zijgevel is blind. In de achtergevel van het blokje staan de recht gesloten gevelopeningen onder rollagen van rode verblendsteen. De linker zijgevel is slechts op de verdieping voorzien van een klein venster. Interieur: Hoewel in enkele woningen onderdelen zijn verdwenen, geven de bewaard gebleven elementen nog een goed beeld van het oorspronkelijke inwendige van de woningen. Achter de voordeur bevindt zich een tochtportaal. De wanden van het portaal zijn verrijkt met profiellijsten met bloemmotieven in de hoeken. De scheiwand tussen het portaal en de gang is in de boven- en de zijlichten van de tochtdeur ingevuld met kleurrijk glas-in-lood. De tochtdeur is voorzien van een geëtst raam met naturalistisch weergegeven landschappelijke tafereeltjes en bloemdecoraties. De gangvloer met marmeren plint is bedekt met eveneens marmeren tegels en aan het gangplafond bevindt zich een stucdecoratie. De deuren in de gang zijn paneeldeuren, die binnen geprofileerde kozijnen staan. De woonkamer is een kamer en suite met in de tussenwand ingebouwde kasten met paneeldeuren en schuifdeuren met glas-in-lood tussen schuin staande houten panelen met geprofileerde omlijsting. Ook onder de vensters zijn geprofileerde panelen aangebracht en de plafonds bevatten stucdecoraties. De voor- en achterkamer zijn voorzien van een schouw met een zwart marmeren schoorsteen met Art Nouveau decoraties. In de gang bevindt zich de trap naar de verdieping. Het betreft een scheluwe trap met een leuning met gedraaide spijlen. Het trappenhuis staat onder een daklicht, verfraaid met kleurrijk glas-in-lood.