Cluster 601.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

OOSTER INUNDATIE- EN KEERSLUIS / WAAIERSLUIS met BRUG en SCHOTBALKOPSLAG onder de dekking van een rond het midden van de 19de eeuw gebouwd klein, met aardwerken versterkt fort, dat mede diende ter verdediging van het rivieracces van de Linge. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. Tot de laatste categorie behoren de vier inundatiesluizen in en langs de Linge bij het Fort bij Asperen. Het betreft twee waaiersluizen in de beide Lingedijken en twee gecombineerde schutsluizen en inundatiesluizen, waarin waaierdeuren én puntdeuren. Via de sluis met waaierdeuren in de Noorder Lingedijk, die tevens als afsluiting van de gracht van het Fort bij Asperen diende, kon water uit de Linge worden ingelaten voor de inundatie van delen van de rivierpolders tussen de Linge en de Lek, met name in de Vijfheerenlanden. Minstens zo belangrijk was de echter de civiele functie als keersluis: de sluis was onder normale omstandigheden gesloten en was dan onderdeel van de rechter Lingedijk. De oorspronkelijke deuren van de inundatiesluis in de noordelijke of rechter Lingedijk waren uitgevoerd in hout, maar deze zijn later, vermoedelijk rond 1925, vervangen door de ijzeren exemplaren. Deze zijn op hun beurt in 2012 opgevolgd door replica's van de oorspronkelijke deuren. Waaiersluizen zijn meerdere keren toegepast als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ze zijn rond 1800 geïntroduceerd door A.F. Goudriaan en J. Blanken Jzn. en waren voorzien van waaiervormige deuren die het via een ingenieus systeem mogelijk maakten ze tegen de stroom in en tegen hoog water in te bedienen. Dit was uiteraard van groot belang in geval van (oorlogs)dreiging.

Omschrijving

De OOSTER INUNDATIE- EN KEERSLUIS / WAAIERSLUIS in de noordelijke of rechter Lingedijk ten noorden van het Fort bij Asperen is een relatief kleine, in baksteen en natuursteen uitgevoerde sluis, met aan weerszijden hellende en iets uitlopende vleugelmuren. In de beide hoofden zijn schotbalksponningen aangebracht, waartussen overkapte houten schotbalken die door middel van twee gietijzeren windwerken op- en neer bewogen kunnen worden. Ongeveer halverwege de kolk zijn aan weerszijden vrijwel kwartcirkelvormige, van een houten afdekking voorziene waaierkassen aangebracht, waarin de beide waaierdeuren kunnen worden ondergebracht. De huidige deuren zijn replica's uit 2012 van de oorspronkelijke houten deuren. Behalve de (geopende) waaierdeuren zijn - als borg - overkapte houten schotbalken in de kolk geplaatst. De plaat- en vakwerkijzeren waaierdeuren kunnen door middel van twee kleinere windwerken worden bewogen. De sluis dateert uit 1815 (voorzien van datumsteen) en behoort daarmee tot de oudste nog bestaande exemplaren van dit type. De inundatiesluis / waaiersluis in de Zuidelijke Lingedijk, bij de Wapenplaats bij Asperen, is vrijwel identiek met dit exemplaar.

Over de sluis ligt een originele, eenvoudige, vaste BRUG, met geklonken ijzeren liggers, waarover houten planken. De later toegevoegde, en in 2012 gewijzigd vervangen, houten leuningen vallen buiten de bescherming.

De SCHOTBALKOPSLAG aan de oostzijde van de sluis bestaat uit een uit spoorrails samengestelde, licht hellende, halfopen berging. De uit planken onder een kap samengestelde bergruimte is in of rond 2012 tot stand gebracht en heeft voor de bescherming geen monumentaal belang.

Waardering

De OOSTER INUNDATIE- EN KEERSLUIS / WAAIERSLUIS met BRUG en SCHOTBALKOPSLAG zijn van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw).

Het betreft hier een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde, dienende als waterinlaat en waterkering, namelijk een inundatie- en waaiersluis met brug en schotbalkopslag.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is vrij zeldzaam (geworden) en representatief omdat het een compleet - zij het niet meer geheel uit authentiek materiaal bestaand - voorbeeld is van een voor defensieve doeleinden gebouwde, vroeg 19e-eeuwse waaiersluis.

* Het onderdeel is tamelijk gaaf bewaard omdat de meeste 19e - en vroeg-20e-eeuwse onderdelen van de sluis in hun samenhang herkenbaar zijn gebleven en/of in oorspronkelijke vorm zijn gerestaureerd.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531826
Complexnaam
NHW-Lingesluizen bij Asperen
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 601. Complexomschrijving. Ligt in de gemeenten Geldermalsen en Lingewaal.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX LINGESLUIZEN BIJ ASPEREN

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

LINGESLUIZEN BIJ ASPEREN

Inleiding complex

LINGESLUIZEN BIJ ASPEREN, als vitaal onderdeel van het inundatiesysteem in het gebied tussen de Lek en de Waal. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. De sluizen bij Asperen behoren tot de laatste categorie. Het gaat om een tweetal parallel geplaatste schut-, inundatie- en keersluizen in de rivier de Linge en twee inundatie- en keersluizen, respectievelijk in de linker en de rechter Lingedijk. Door de Linge af te sluiten werd het opgestuwde water gedwongen zijdelings af te stromen door de beide tegelijkertijd geopende inundatiesluizen. Deze sluizen zijn alle vier uitgevoerd als sluizen met waaierdeuren om ze eventueel ook tegen hoog water in te kunnen openen / bedienen. De beide sluizen in de rivier de Linge konden daarbij als (civiele) schutsluizen voor de scheepvaart fungeren; onder normale waterstaatkundige omstandigheden verkeerden ze beide in geopende toestand, terwijl de beide inundatie- en keersluizen gesloten waren. De schotbalkenbergingen bij de Noorder- en de Zuider-Lingesluis zijn relatief recent herplaatst naar niet oorspronkelijk voorbeeld.

Ligging en relatie tot andere complexen

Het sluiscomplex ligt aan de zuid- en zuidoostzijde van Asperen, een laatmiddeleeuwse, versterkte kern op de linkeroever van de Linge. Het complex speelde een belangrijke rol bij eventuele inundatie van het rivierpoldergebied tussen de Lek en de Waal, namelijk der Vijfheerenlanden en het zuidwestelijk deel van de Tielerwaard. De sluizen, waarvan er één dateert van 1809, twee van 1815 en één uit 1862, werden aanvankelijk gedekt door het geschut van het Fort bij Asperen en de Wapenplaats bij Asperen en later (ook) door de 20e-eeuwse betonnen werken op en rond het fort en de wapenplaats en de Tussenstelling Nieuwe Zuider Lingedijk, die elkaar bovendien over en weer konden steunen. De beide inundatie- en keersluizen in de Lingedijken liggen direct naast het fort en de wapenplaats en de sluizen maakten tevens deel uit van de waterkering van de natte grachten rond deze werken.

Omschrijving complex

Het complex LINGESLUIZEN BIJ ASPEREN bestaat in hoofdzaak uit twee parallel geplaatste schut- en keersluizen in de rivier de Linge en twee inundatie- en keersluizen, respectievelijk in de linker en de rechter Lingedijk. Verder zijn er bij beide inundatie- en keersluizen schotbalkenbergingen. Dit totale sluizencomplex is een uniek, viervoudig ensemble van civiel- en militairwaterbouwkundige werken, waarin bovendien een combinatie van verschillende typen en uitvoeringen van keermiddelen aanwezig is: houten en ijzeren waaierdeuren, puntdeuren en schotbalkkeringen.

De bescherming van het complex Lingesluizen bij Asperen betreft de volgende complexonderdelen:

- ZUIDER LINGESLUIS, SCHUT- en KEERSLUIS / WAAIERSLUIS

- NOORDER LINGESLUIS, SCHUT- en KEERSLUIS / WAAIERSLUIS

- OOSTER INUNDATIE- EN KEERSLUIS / WAAIERSLUIS met BRUG en SCHOTBALKOPSLAG

- WESTER INUNDATIE- EN KEERSLUIS / WAAIERSLUIS en SCHOTBALKOPSLAG

Waardering complex

De LINGESLUIZEN BIJ ASPEREN zijn van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de aan de militair-strategische doelen gelieerde weg- en waterbouwkunde, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw).

Het betreft hier een voorbeeld van een complex dat in eerste aanleg bestaat uit een compact samenstel van inundatiewerken uit de vroegste periode van aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (1809-1815), waaraan in de jaren '60 van de 19e eeuw nog een extra sluis is toegevoegd en dat een cruciale rol speelde in het systeem van inundatie in het gebied tussen Lek en Waal.

* Krijgshistorische waarden en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging en functioneren binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Fort bij Asperen en Wapenplaats bij Asperen.

* Het complex is uniek omdat het op zeer compacte schaal de werking van het inundatiesysteem laat zien en representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en vele van de omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.

* Het complex is goed bewaard omdat vrijwel alle belangrijke onderdelen van de fysieke infrastructuur in hun samenhang herkenbaar en functioneel zijn gebleven, terwijl hiernaast de civiele functies van de twee schutsluizen zijn behouden.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Acquoy Lingesluizen bij Asperen, Geldermalsen, Acquoy Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
L 904 Beesd
L 69 Beesd
L 1163 Beesd
L 723 Beesd
Naar boven